Page 3 - oud rotterdammer week 46

This is a SEO version of oud rotterdammer week 46. Click here to view full version

« Previous Page Table of Contents Next Page »
De Oud-Rotterdammer - De krant voor de 50-plusser
Dinsdag 29 november 2011
pagina 3
Oh, Hellepie, ik moest bij Sint komen
Sinterklaasfeest met school, tot en met
klas 3. Het hele zootje in marstempo
naar Alhéna aan de Mathenesserweg,
vlakbij het Marconiplein, over de
Vierambachtsstraat, langs het Mathenes-
serplein, over de Mathenesserbrug en
de Mathenesserweg. (Meer ‘Mathenes-
sers’ heb ik, in dit verband, niet in de
aanbieding). In Alhéna was het niet
verplicht stil te zitten. Wij, kleintjes,
deden dat toch maar, bang voor Zwarte
Piet als we waren. Sinterklaas en twee
Zwarte Pieten kwamen binnen. Ook wij,
kleintjes, grabbelden naar de kwistig
rondgestrooide pepernoten. Er werd
dus letterlijk van de vloer gegeten. Dat
eindigde toen Sinterklaas op z’n troon
zat. Natuurlijk moesten er kinderen bij
hem komen. Ik was de kleinste jongen
van de klas, daardoor ook van de heeeele
school en DUS? was ik de pineut. Als
eerste nog wel. Oh hellepie! Ik had in de
hoek gestaan. Oh hellepie!
Braaf
Toch zei Sinterklaas dat ik een braaf
knulletje was, goed m’n best deed en een
Zwarte Piet gaf me een hand pepernoten.
Zoveel, dat ik twee handen (handjes)
tegen elkaar nodig had om ze vast te
houden. Ik moest naast Sinterklaas blij-
ven staan. Er kwamen nog wat kinderen
bij Sint op appél (en toneel). Allemaal
waren ze braaf geweest en ook zij kregen
pepernoten, maar niet zoveel als ik, of ze
hadden grotere handen. Ze aten ze gelijk
op. Na verloop van tijd stond er dus een
ploeg jongetjes en meisje op het toneel.
Sinterklaas vroeg zoiets als: “Ken jij de
mosselman?” - - - Ja, goed, er kwam
een mosselboer in de (Opzoomer)straat,
maar hoe die heette? - - - De anderen
kenden die mosselman wél en gingen in
een kring staan. Ik niet. Sonja de Jong
(een half jaar later zouden we maar liefst
twee maanden ‘met elkaar lopen’) kwam
naar me toe, pikte een pepernoot uit m’n
handenkommetje en trok me mee naar
de kring. Om een versje te gaan doen. Ze
zongen: “Zeg, ken jij de mosselman, de
mosselman, de mosselman uit Scheve-
ningen?” Ik kende de mosselboer niet en
het liedje mosselMAN óók niet. Ik wist
wérkelijk niet waar dit over ging en zong
‘dus’ niet, maar bewoog m’n lippen een
beetje. Ze klapten in hun handen. Ik niet.
Had ze vol met pepernoten (min één).
Suikerbeest
Een Zwarte Piet lachte zich een slag
in de rondte en nam ze van me over,
waarna ik meeklapte. Toch steeds een
beetje te laat. Het was zoiets als KLAP,
klap. M’n ‘mede-slachtoffers’ huppelden
naar elkaar toe, gaven elkaar een hand en
huppelden terug. Ik deed dat ook maar.
Wéér te laat. Huppeldehuppel en hup-
peldehuppel. Er kwam geroep vanuit de
zaal, vooral van die ‘groten’ uit de derde
klas. Eindelijk! ‘Het’ bleek afgelopen
te zijn. De anderen verdwenen letterlijk
van het toneel, maar ik moest opnieuw
bij Sinterklaas komen. Oh hellepie!
Sint zei zoiets als dat ik hem geweldig
‘geamuseerd’ had. Van een schaterende
Zwarte Piet kreeg ik m’n pepernoten
terug én, nadat ik die handje voor handje
in m’n broekzakken had gestopt, als
extraatje een suikerbeest in goudpapier.
Die avond heb ik thuis gevraagd wat
‘geamuseerd’ betekende en na enige,
wederzijdse uitleg begreep ik waarom
Zwarte Piet geschaterd en Sinterklaas
natte ogen had, zelfs wat amechtig in/op/
aan z’n troon hing.
‘Pappa en mamma’ waren er na mijn
verhaal ook zo aan toe ...
P.J. Scholten
Rigel 5, 3297 VH Puttershoek
1952. Eerste klas van de ‘openbare school voor gewoon lager
onderwijs A No. 166 aan de De Jagerstraat 42’, oftewel de Cor-
nelis Dijkxhoornschool. In die tijd moesten we in de klas netjes
met de armen over elkaar stilzitten. Dat lukte me, zes jaar jong,
niet altijd, behoefde dat dan ook niet langer te doen en mocht
voor de klas staan. In de hoek.
CCtje
CCtje
C
ox
C
olumn
“Ach(t) vaderlief, toe drink niet meer…”
Ik heb nooit begrepen dat in die ‘radio-
jaren vijftig’ bepaald niet ontalentvolle
muzikanten in Nederland niet verder
kwamen dan “Als ik tweemaal met m’n
fietsbel bel”, “Van je bokkie bokkie bok-
kie bokkie bèèèèèèèh”, en “Ze gingen
door de vloer”. Altijd op zogenaamd
lollig, nooit eens een echte song, enkele
van Jaap Valkhoff uitgezonderd.
Maar laatst had ik de hele ochtend last
van het volgende vers:
“Hier kon omaatje niet zitten,
daar kon omaatje niet staan.
’s Avonds zaten ze te vitten
dat ze maar naar bed moest gaan…”
Verder wilde het vers niet meer uit mijn
geheugen opborrelen, maar dat was
misschien nog erger, want nu bleven die
vier regels maar door dreinen. Ik dacht
wanhopig: Hoe kom ik hier nu weer
aan?
En toen wist ik het. Enige dagen tevoren
was ik naar een musical geweest. (Er
komt geen einde aan. We worden er mee
overvoerd. Nu hoorde ik weer dat er een
musical komt over de hoerentent Yab
Yum. Toe maar.) Deze Mjoezikul echter
was alleraardigst. Hij ging over het le-
ven van De Zangeres zonder Naam. De
titelrol werd gespeeld en gezongen door
Ellen Pieters en die deed dit werkelijk
uitzonderlijk goed. Tot groot enthousi-
asme van de zaal, en dat wil wat zeggen
op zo’n première met al die collega’s,
zong zij de vele hits van de Zangeres
voornoemd, en zij was niet van de
‘echte’ te onderscheiden. Eigenlijk zou
dit ook voldoende zijn geweest, want
het verhaaltje, sorry, stelde verder niet
veel voor.
Ook de Zangeres is natuurlijk bestolen
en belazerd door allerlei ratten om haar
heen, en uiteindelijk eenzaam gestor-
ven. ( Ik zal er in mijn geval beslist een
stokje voor steken.)
Maar de Zangeres had wel degelijk een
naam, namelijk Mary Beij. En zij begon
als duo met haar broer Jerry Beij. En
deze Jerry Beij heb ik eens in de oertijd
van de televisie het bovenstaande lied
over “Omaatje” horen zingen, met een
zwaar Zuid-Hollands accent, en het was
waarlijk de smartlap die alle andere
smartlappen overbodig maakt. En zoals
mijn vader vroeger ’s morgens de kachel
rammelde, teneinde de as van het vuur
te scheiden, was door de mjoezikul
dit lied in mijn geheugen naar boven
gerammeld.
Het Theater! Vergeet het niet mensen,
laat het niet in de steek. Zeg niet: “Ik zie
het wel op de televisie.” Er gaat niets
boven een avondje in een zaal, waar
voor achten iedereen verwachtingsvol
zit te roezemoezen tot
het licht dooft en het doek opgaat en je
de betovering ondergaat van levende
mensen voor je neus, die je meenemen
in een verhaal dat je je sores even doet
vergeten.
Onze Rotterdamse Schouwburg in de
stad is een uitgaanscentrum van jewel-
ste. Beneden gezellige bars en een res-
taurant waar je je voor de voorstelling
kunt verpozen, en de zaal, ja, je moet
er even aan wennen, het is door Quist
gebouwd voor een minimumprijs, het
is echt Rotterdams zal ik maar zeggen,
geen kapsones, maar het is absoluut top.
Binnenkort speelt daar Midzomernacht-
droom, met Pierre Bokma. Daar moet u
nou ’s heen durven.
De Zangeres had trouwens humor. Ze
zei eens tegen me: “Als Wie van de Drie
over mij zou gaan, drie maal “Ik ben de
Zangeres zonder Naam”, dan zeggen ze
gewoon: “Loop ‘s ’n stukkie…”
U kent het probleem: je wordt ’s ochtends wakker met een liedje in je hoofd en je raakt het niet meer
kwijt. Laatst draaide ik de twee eerste LP’s van de “Capitolyears” van Frank Sinatra, uit 1953 en ‘54. Het
lijkt mij altijd of toen de muziek als zodanig is uitgevonden: schitterende teksten, prachtige muziek met
briljante arrangementen van Nelson Riddle, Sinatra kwam terug van zijn eerste grote dip en had alles
mee, vooral zijn stem, en dan was er ook nog eens een nieuwe vinding, de LP, zodat hij als een van de
eersten een album kon samenstellen van meerdere liedjes. Na veel tegenslag had hij de weg omhoog
weer gevonden. Dus zat ik dagenlang in mijn hoofd met ‘Violets for your furs’, ‘One of those things’ en
‘Young at heart’. Dat is niet erg.