Page 11 - oud rotterdammer week 14

Basic HTML Version

Ik woonde met mijn ouders, broers
en zusters aan de Ringvaartweg, met
uitzicht over de skyline van de stad;
juist daardoor was de aanblik van het
drama zo angstig en bedreigend. Met
een zwaar gebrom kwamen vanuit het
oosten de formaties Duitse Heinkel-
bommenwerpers laag over ons huis vlie-
gen om vervolgens hun brisantbommen
op het centrum van de stad te gooien.
De zware explosies deden onze ramen
in de sponningen rammelen, samen-
gaand met de angstaanjagend gillende
luchtalarmsirenes.
In de loop van de middag lag Rotterdam
onder een deken van rook, op vele plaat-
sen ontstonden gigantische branden. De
dagen erna brandde de stad nog steeds
als een fakkel. Het vuur sloeg door de
westenwind over van straat tot straat
richting Kralingen. In de polder roken
we een zware brandlucht, gepaard gaand
met geschroeid overwaaiend papier
dat neerdwarrelde op ons erf en de
weilanden.
Hulpeloos
Er was grote paniek en verbijstering.
Nooit had men gedacht dat zoiets zou
gebeuren met onze mooie stad. Vandaag
de dag ruik ik die geur bij een bepaald
weertype nog steeds. Als er ergens
een vuurtje wordt gestookt, gaan mijn
gedachten terug naar die dagen.
Ik werkte jaren later bij de Rotterdamse
Brandweer met collega`s die toentertijd
hulpeloos moesten toezien hoe hele stra-
ten in een inferno van vlammen verloren
gingen en vele bewoners hals over kop
hun huizen moesten verlaten. De brand-
weerlieden keken met vochtige ogen
en gefrustreerd toe. Door gebrek aan
materieel, brandstof en water konden ze
panisch krijsende mensen, die onder het
puin lagen, niet helpen.
Het bombardement duurde slechts onge-
veer een kwartier. Mijn ouders vreesden
dat ons eenzame huis in de polder ook
een doelwit zou zijn. Mijn vader en
moeder keken elkaar verbijsterd aan. In
paniek besloten ze het huis uit te gaan
en met de kinderen de achtertuin in te
vluchten, over een sloot, naar een groep
bomen van kwekerij Rietveld waaronder
we ons verschuilden. Mijn vader droeg
mij daar rennend naar toe, kroop met
mij achter een stam. Ik voel nóg zijn
armen om mij heen. Hij beefde over zijn
hele lichaam en in mijn kindergedachten
zie ik die boomstam voor mijn neus met
een gevoel van ‘hier ben ik veilig’.
Bang
Nadat de aanval voorbij leek, gingen we
terug naar het huis. Op de weg stonden
mijn ouders met de buren verstild en
met verbijstering in hun ogen te kijken
naar de brandende stad met daarboven
enorme zware rookwolken. Weldra kwa-
men de eerste vluchtelingen ontredderd
en apathisch de polder in, smekend om
drinkwater, dat door de bewoners met
emmers langs de weg werd gezet daar
het gerucht ging dat het drinkwater in de
stad vergiftigd zou zijn.
Binnen de kortste keren was ons huis
vol mensen en familieleden die ook
met ontzetting en ongeloof keken naar
de onvoorstelbare, alles verzengende,
vuurzee. Iedereen was bang dat de
gashouders van de gasfabriek aan de
Gashouderstraat door de intense hitte
zouden exploderen. Men kon niet alle
mensen herbergen, dus vele vluchte-
lingen bivakkeerden onder de blote
hemel; ‘s morgens wasten ze zich in de
ringvaart. Vele buren, boeren en tuinders
aan de Ringvaartweg, `s Gravenweg
en Kralingseweg stelden hun huizen en
schuren open voor de vluchtelingen tot
alles weer rustig was. Lamgeslagen en
bevreesd wat men zou aantreffen ging
men na enige tijd terug naar huis, als dat
er nog stond.
Het Stort
De maanden na de verraderlijke aanval
werd een deel van het puin van de
vernielde huizen van Kralingen langs
de rand van de Kralingseplas bij de
Kralingseplaslaan en Plaszoom gestort,
maar ook op het stukje land dat nu het
bungalowparkje Bovenover is tussen de
Ringvaartweg en de Kralingseweg. De
bungalows staan dus op het afgevoerde
puin. Daarna was het een fantastische
speelplaats voor ons, we noemden ons
speelterrein `Het Stort`.
Menig Rotterdammer heeft wel een
tragische herinnering aan een familielid
of bekende die blijvend letsel heeft
opgelopen of in het ergste geval is
omgekomen. Een neef van mij, Tommy
Stol, is tijdens het foute bombarde-
ment van de geallieerden in 1943 op
vijftienjarige leeftijd bij het Marco-
niplein door een bomscherf gedood.
Schrijnend was dat zijn vader, Thomas
Stol, die in het verzet zat op 20 februari
1945 als represaille op de Coolsingel
is doodgeschoten; hij is na de oorlog
bijgezet op de Erebegraafplaats in
Crooswijk. Zijn weduwe heeft wegens
haar onbewoonbaar verklaarde woning
aan de Zomerhofstraat ten gevolge
van het bombardement na de oorlog
een huis toegewezen gekregen aan de
Ommoordseweg en heeft daar met haar
gezin jaren gewoond.
Cees van Yperen
c.yperen1@chello.nl
Lezer J.Q. Tholaar (85) schrijft:
“In mei 1940 woonden wij in de Hoog-
straat boven modewinkel Dollee. Mijn
ouders hadden een pension. Tijdens
het bombardement zijn wij gevlucht
via de Binnenrotte, terwijl de bommen
vielen en de stad in brand stond. Recht
tegenover ons was een juwelierszaak,
waarvan de etalageruit uit elkaar barstte,
maar niemand sloeg daar acht op. Wij
vluchtten. We zagen verschrikkelijke
taferelen, maar gelukkig overleefden
we deze ramp. Als kind zijnde en om
weer op verhaal te komen, werd ik met
behulp van de stichting De Groningse
Gemeenschap naar Groningen uitge-
zonden.”
Mevrouw C.C. van Braak (88)
schrijft:
“In 1940 woonde ik in Crooswijk en
toen kwam het bombardement. Wij aten
op straat in een schuurtje. Vier dagen
later wilde mijn moeder naar haar moe-
der in Feijenoord. We reden toen met
een taxi daarheen. Onderweg, op de laan
bij de diergaarde, mocht ik niet kijken.
Dat heb ik stiekem toch gedaan en toen
zag ik een soort berg, waar allemaal
benen en armen uitstaken. De resten
van mensen, die het bombardement niet
hadden overleefd. Als kind maakte dat
diepe indruk op mij. Ik heb het nooit
kunnen vergeten.”
P.P.M van Zijp (88) schrijft:
“Mijn moment van de oorlog was toen
mijn vader riep: “Leven jullie nog?”
Toen mijn moeder, mijn twee zusjes
en ik reageerden, zei hij: “Maar mijn
God, dan ben ik blind, want ik zie niets
meer.” Wij waren een van de duizenden
gezinnen, die in de binnenstad woonden.
Mijn vader had een sigarenwinkel in de
Westewagenstraat. Wij woonden in een
heel oude benedenwoning. De winkel
was aan de straatkant. Daarachter,
gescheiden door een glazen wand, de
woonkamer en daar weer achter de
slaapkamers en de keuken. We zaten
met z’n vijven in de woonkamer, toen
op 14 mei het bombardement losbarstte.
Een bom sloeg in, schuin voor ons huis,
en veroorzaakte een krater met een
middellijn van ongeveer acht meter.
De hele voorgevel van ons pand werd
naar binnen gedrukt. Ons vertrek was
volledig verduisterd door roet; een duis-
ternis waarmee een donkere nacht niet
valt te vergelijken. En toen kwam die
uitroep: “Leven jullie nog?” Toen er na
enkele minuten een beetje zicht kwam,
ontdekte ik dat wij in de brandgang
konden komen, die tussen de woningen
was aangelegd. Toen wij, zonder iets
bij ons, daardoor vluchtten, zag ik de
muren naar elkaar toekomen, waarna ze
instortten.”
- De brandweer was machteloos -
- De restanten van de Korte Hoogstraat. Foto: Jan van Vlliet -
De Oud-Rotterdammer - De krant voor de 50-plusser
Dinsdag 17 april 2012
pagina 11
Elke Rotterdammer van mijn leeftijd herinnert zich het uitbre-
ken van de oorlog. Ik was vijf jaar toen 14 mei 1940 het bombar-
dement onuitwisbaar op mijn netvlies werd geëtst. In de loop
der tijden is er uitputtend over deze ingrijpende gebeurtenis
geschreven, met voor een ieder een andere beleving. Achteraf
was de aanval een doodgewone laffe terreurdaad met grote
fatale gevolgen, mede door miscommunicatie, die ongeveer 800
slachtoffers eiste; uiteindelijk leidde het tot de capitulatie.
Cees van Yperen vertelt in bovenstaand verhaal hoe hij talloze mensen na het bombardement
van 14 mei de stad zag ontvluchtten. Onderstaand enkele ervaringen van lezers, die het aan den
lijve ondervonden.
’De stad brandde als een fakkel’
Vluchten voor de bommen