De Oud Rotterdammer Week 34 - page 3

Ik was net uit militaire dienst waar ik
had gevaren en mijn eerste baantje,
naast krullenjongen, was assistent-wa-
terklerk bij Herfurth. Ze hadden twee
coasters van 500 ton die onder andere
met stalen buizen op Libië voeren, in
de loods hoorde je vaak: “Pijpen….?
Onze specialiteit!”
Op een doordeweekse dag arriveerde
de Anne Herfurth in de Spoorwegha-
ven bij loods Actief en ik mocht het
van de waterklerk alleen proberen.
Trots als een aap aan boord, want
waterklerk was je niet zomaar. Je had
te maken met kapiteins, rivierpolitie
en douane en ik had als ventje van 22
ook al visitekaartjes!
Kaviaar
Het was een uur of zes en de kapitein
zat met zijn Russische echtgenote aan
het ontbijt. We hadden elkaar al eerder
ontmoet en de ontvangst was hartelijk.
Kapitein Van der Mark vroeg of ik ook
een “Brotram” lustte, die hij meteen
smeerde en met een lepel belegde
met donkere korrels uit een blik,
hagelslag? Dus niet, ‘s morgens vroeg
kaviaar op brood! Vast geen beste
kwaliteit, maar het was mijn eerste
verhaal op kantoor en thuis.
Als waterklerk kom je in een cirkel.
Als er een bij een bedrijf weggaat,
wordt dat opgevuld door een water-
klerk die ook shift. Je kent elkaar al-
lemaal en hoort dus ook van vacatures.
Ik liep inmiddels een paar jaar mee en
wilde wel wat méér, ook verdienen.
Natuurlijk zou dat ook bij mijn vrien-
dinnetje indruk maken…..
Op een douanesectie liep ik Kees
tegen het lijf bij het wachten. Hij
vertelde dat hij naar ‘binnen’ ging en
dat zijn plaats dus vrij kwam bij Ruys
& co.
Rangen en standen
In Rotterdam waren er toentertijd
nogal wat rangen en standen bij de
waterklerkerij. Een waterklerk bij Van
Ommeren of Muller & Co hoorde
bij de top. Maar als je bij Ruys &
Co werkte, was het Elite, dat vond
men daar althans. “Zou ik dus wel
solliciteren, tikkeltje hoog gegrepen?”
Toch de stoute schoenen aangedaan en
gebeld en ik mocht op gesprek in de
Houtlaan. Ik meldde me bij een dame
van PZ die me een beetje sceptisch
bekeek; geen idee waarom. Even later
vertelde chef kapiteinskamer, Henk
Verwers, stijf in ‘t pak, mij gepikeerd
dat ik, wanneer ik een kans wilde ma-
ken, niet in spijkerkleding en al hele-
maal niet met een oorring (nog vanuit
mijn Marinetijd) moest solliciteren,
Ruys & Co hoorde bij de Koninklijke!
“Mijn waterklerk acteert altijd in
kostuum, ook op een boot met China
Clay.” Ik hoor ‘t ‘m nog zeggen.
Aanpassingen
Na wat aanpassingen aan mijn uiter-
lijk, die mijn ouders overigens ook
wel prettig vonden, mijn vriendin had
een andere mening, kon ik aan de slag
en werd één van de acht waterklerken
die de eer hadden bij Ruys & Co te
werken.
Ik dacht dat ik het wel wist, was im-
mers al een jaar of wat waterklerk…..,
niet dus. Eerst twee maanden
inwerken en bij gebleken geschiktheid
‘kreeg’ je een boot. In mijn geval een
Engels coastertje, de Ivy B (gebruike-
lijke koosnaam: ‘HKKB: Héél klein
K… bootje’) aan de Stieljeskade. Ze
voer op een autokaart naar Basel.
Rijnloods had de gezagvoerder niet
nodig.
Eerst samen met Aad een tijdje
lijnboten van Nedlloyd en dan ‘wilde’
schepen. Ik kreeg het steeds meer naar
mijn zin op de Nederlandse ‘Mare’- en
de Engelse ‘La’-tankers, al was het
maar om de inklaringssloffen en -fles-
sen. ‘Binnen’ zat de operator waarmee
je samenwerkte. In mijn geval Willem,
Jan of Krijn. We konden na verloop
van tijd met elkaar lezen en schrijven.
Chemicaliëntankers werden mijn
hobby.
Klussen
Het was vaak klussen. Eens per
week nachtdienst: 09.30 op kantoor,
voorbereiden en met een beetje pech
doorgaan tot de volgende ochtend
07.00 waarna je moest overdragen aan
de collega’s, dus nog een uurtje achter
de schijfmachine voor je naar huis
kon. En droeg je alles niet goed over,
had men er geen moeite mee je uit bed
te bellen. Voortaan lette je dus wel op!
Ook eens per maand weekenddienst:
vrijdag tot en met zondag, samen met
twee collega-waterklerken en een
operator. Je had een 24/7 wereldjob;
zeuren over lange uren deed je alleen
thuis. Niet zo vreemd: auto, telefoon,
lunch in het bedrijfsrestaurant, een
goed salaris en onkosten van de zaak.
Veel collega’s zijn er niet meer, maar
ik heb nog steeds een paar goede
vrienden aan die tijd overgehouden.
Ik heb geweldige jaren bij Ruys gehad
en durf te zeggen dat je voor één helft
in dienst een kerel wordt en als water-
klerk de andere.
Rob Hulstaert
Rotterdamse Waterklerk had wereldjob
In De Oud-Rotterdammer van 25 juli staat een artikel van Hans Augustijn over het mooiste beroep
dat er is, of eigenlijk was: waterklerk. Nog niet zolang geleden tijdens een gesprek met een goede
oude vriend uit “de Scheepvaart” kwam zijn opmerking: “Tja,…. ze worden niet meer gemaakt.”
Hieronder een kleine greep uit mijn ervaringen.
CCtje
c
foto burosolo.nl
C
ox
C
olumn
Ron speelt als Amsterdammer een
bijzondere rol en dat doet ie heel goed,
maar daar gaat het nou niet om, hij zei
bij de lunch: “Elk jaar denk je, ha fijn,
het is weer zomer, maar het is altijd
weer voorbij voor je er erg in hebt.”
Nou ja, tegen wie zei ie het. Heb ik zelf
niet geschreven:
“… die zomer die begon zowat in Mei.
Aaaah, je dacht dat er geen einde aan
kon komen,
Maar voor je ‘t weet is heel die zomer al
weer lang voorbij…”
(Tot mijn grote vreugde gebruiken ze
het liedje op de televisie bij de aankon-
diging van de voetbalcompetitie, dat
streelde mijn ijdelheid zeer.)
Ik schreef het in 1973, dat is verdorie
ook al weer 34 jaar geleden. Nee, 44!
Het is oorspronkelijk een Amerikaans
countryliedje van ene Steve Goodman,
gezongen door Arlo Guthrey, als je die
naam zo schrijft, en het heet dan “The
city of New Orleans”, en dat is de naam
van een trein. Maar dat wist ik toen al-
lemaal nog niet. Ik hoorde namelijk als
eerste de Franse versie van Joe Dassin
en die heette “Salut les amoureux” en
dat gaat over een voorbije liefde.
1973 had een bijzonder mooi voorjaar,
ik zeilde toen bijvoorbeeld met mijn
vriend Henk Klunder een dag of tien
over de rivieren naar de Friese wateren
en terug. Dat was een onvergetelijke
ervaring. Later had ik verkering met
een beeldschone Amsterdamse actrice
en daar kwam ik mee op Zandvoort.
Heerlijk zonnen op het strand en
‘s avonds naar een discotheek, “La
Pomme” geheten, en daar hoorde ik
voor het eerst Joe Dassin. ( In die tijd,
jeugdige lezertjes, draaiden ze in de
discotheek nog gewoon muziek.) Het
nummer had voor mij zo’n geweldige
nostalgische sfeer, en ik dacht, ja, nu
zijn we nog gelukkig maar straks is het
weer allemaal voorbij. Zodoende.
Later was ik in Frankrijk, en als we in
een tapperij kwamen gaf ik een franc
aan mijn zoontje, die toen zeven jaar
was, en vroeg hem naar de jukebox
te gaan en “Joe Dassin” te draaien,
hij sprak dat op z’n Nederlands uit.
(Een jukebox, jeugdige lezertjes, was
een grote kast met platen waar je naar
believen uit kon kiezen tegen geringe
betaling. En platen waren… nou ja, laat
maar.) In Frankrijk was dat nummer
namelijk een grote hit. Op de terugweg
kwamen we in Compiegne, een mooi
stadje, in mijn herinnering omgeven
door prachtige bossen. (Daar staat
een bijzonder monument, namelijk
de spoorwagon waar in 1918, na die
verschrikkelijke Eerste Wereldoorlog
de wapenstilstand werd getekend. Het
is natuurlijk niet de echte wagon, want
toen in juni 1940 de Fransen door de
nazi’s in de pan waren gehakt leek
het Hitler een leuk idee de Franse
overgave te laten tekenen in dezelfde
wagon. Maar toen in augustus 1944
de Amerikanen en Engelsen en de
Vrije Fransen kwamen aangestormd
transporteerden de Moffen de wagon
heel snel naar Duitsland. Daar schijnt
ie bij een bombardement verloren te
zijn gegaan. Maar de Fransen hadden
nóg wel zo’n wagon en die pronkt daar
nu in Compiegne in volle glorie. Er
is een gebouw aan verbonden waar je
in een soort driedimensionale kastjes
foto’s kunt zien van het abominabele
leven dat de “Poilu”, de franse soldaat,
leidde in de loopgraven. De militaire
minkukel Alexander Haig, van de whis-
kyfamilie, de Britse bevelhebber die na
de oorlog de grote overwinnaar uithing,
heeft in die vier jaar niet één keer zijn
gepoetste laarzen aan de modder van
de loopgraven vuil gemaakt. Oorlog
is smerig en kent alleen verliezers.
Hopelijk probeert iemand het door te
laten dringen in de botte hersens van
meneer Trump.)
En daar, in een heerlijk ouderwets
hotel, schreef ik op een avond in éen
ruk de tekst van “De mooie zomer”.
Thuis gekomen wilde eerst niemand
het opnemen, maar John Vis van CBS,
de enige man in de platenbusiness die
ik heb meegemaakt die wist waar ie het
over had, zag er wel wat in. U weet wat
er toen gebeurde.
Zomer
Van de week zei iemand het tegen mij. Het was trouwens Ron
Brandsteder die meedoet in de nieuwe meezingversie van de Oase-
bar, waar we voor aan het repeteren zijn en die, na een inspeelses-
sie in het Walhalla, op 9 september in de Doelen in première gaat.
We spelen het stuk twee keer, en dan nog twee keer maandelijks in
Oktober en November en December. We hebben er erg veel lol in en
het wordt, als alles meezit, een perfecte voorstelling.
De Oud-Rotterdammer - De krant voor de 50-plusser
Dinsdag 22 augustus 2017
pagina 3
De Mare Liberum,een van de chemicaliëntankers waar Rob graag op werkte
1,2 4,5,6,7,8,9,10,11,12,13,...20
Powered by FlippingBook