Page 3 - oud rotterdammer week 26

This is a SEO version of oud rotterdammer week 26. Click here to view full version

« Previous Page Table of Contents Next Page »

De Oud-Rotterdammer - De krant voor de 50-plusser Dinsdag 28 juni 2011 pagina 3

CCtje CCtje

C

ox C olumn

…Zou ik dat nou

eigenlijk nog wel doen…

Maar goed, er zijn nummers die je op moet zoeken, eerlijk is eerlijk. Maar een geheel nieuwe klapper opstarten, … zou ik dat nou eigenlijk nog wel doen... En dat is een volzin, ontsproten aan een mentaliteit die we moeten wantrouwen. Natuurlijk gaan we over een tijdje dood, daar is geen ontkomen aan. Je kunt er, zoals de tuinman van die Perzische edel-man in dat gedicht van P.N. van Eyck, spoorslags te paard voor op de vlucht gaan, ’s avonds grijpt ie je toch in Ispha-han. Als u begrijpt wat ik bedoel. Maar NU leven we nog, en dat gaan we zo goed mogelijk doen, zonder te overwe-gen of het allemaal nog wel de moeite waard is. Dat is het namelijk altijd, als je dat tenminste met jezelf afspreekt.

Dus binnenkort koop ik in de stad zo’n mooi lederen exemplaar van een nieuwe telefoonklapper en ga die lekker een paar daagjes vol zitten maken.

Ik had het met mijn zonwering. Twee aardige schermen aan de zuidkant van mijn nederige stulpje, die er zesendertig jaar geleden, toen ik hier kwam wonen, ook al hingen. Op een dag in dit prach-tige voorjaar dacht ik: “Ze zijn eigenlijk wel heel lelijk.” Maar nieuwe schermen nemen, …zou ik dat nou eigenlijk nog wel doen… U weet het inmiddels, ik heb besloten mijn leven niet te laten overschaduwen door het naderende einde, en belde meneer Lips, die twee schitterende nieuwe schermen heeft

aangebracht, die je met groot plezier neerlaat en waar je herhaaldelijk op een afstandje tevreden naar gaat staan kijken.

Mijn vleugel… Ik bedoel mijn piano, dat u niet denkt dat ik ergens een verbor-gen vederbos heb. Het is een baby-vleugel, die ik twintig, nee ik denk wel dertig jaar geleden, het is altijd langer geleden dan je denkt, heb overgenomen van een goede vriend, die helaas al weer jaren dood is, dus herinnert het instru-ment mij ook aan hem, en dat is prettig, want het was een reuze kerel die ik nog dagelijks mis. (Eens op een avond zaten we TV te kijken, toen er een omroepster in beeld verscheen met een wel heel prachtige sensuele mond. “Kijk nou ‘s”, riep mijn vriend geestdriftig, “daar kunnen er wel drie in!” Moge hij rusten in vrede.)

Om een lang verhaal kort te maken, (“om een kort geding lang te maken”, zegt Herman Finkers); de pianostemmer waarschuwde mij al jaren dat het geval langzaam stond in te storten en dat zulks

jammer was omdat het een goed instru-ment betrof. Maar ja, renoveren…zou ik dat nou eigenlijk nog wel doen… Dus heeft ie ‘m drie maanden onder handen genomen en nu staat ie als een goudap-pel te blinken in het achterhuis. En hij klinkt weer als een klok. Weliswaar kan ik er alleen “Zilverdraden tussen goud” foutloos op spelen, maar dat mag de pret niet drukken. Dan komt Bertje Nicodem maar een paar keer extra langs.

Nu ga ik nog een vlaggenmast kopen. Daar hang ik dan een groen-wit-groene wimpel aan en de vlag van Mijnsheeren-land. En af en toe de nationale driekleur natuurlijk.

En ’n nieuwe hond heb ik ook al. Als die het een beetje goed doet ben ik pas vierentachtig als ie dood gaat. Dan zien we wel weer verder.

Het begon met mijn telefoonklapper. Die heb ik nou zo langzamerhand een jaar of dertig geleden voor het laatst vernieuwd, en behalve het feit dat ie compleet uit zijn voegen ligt, staan er zo langzamerhand meer dooien in dan levenden. U weet, ik doe niet aan Internet, laat staan aan GSM, en ik kan dus niet profiteren van de ‘handigheid’ die de jongelui ten dienste staat, namelijk dat alle telefoonnummers in hun telefoontje staan. Bij mij staan ze op mijn eigen harde schijf, ze zitten namelijk allemaal in m’n kop. Volgens mij blijf je dan ook beter denken.

Gered uit

de Merwehaven

Het einde van de oorlog was natuurlijk feest, maar ook herrie, want als op de versierde fietsen, die er nog waren, een race werd gehouden, dan was dat een herrie van belang, doordat er geen ban-den om de velgen zaten en dat over de keien tussen Schiedam en Rotterdam. In mijn jeugd kwam ik veel in Rot-terdam. Vader werkte in Delfshaven als metaaldraaier aan het eind van de Voorhaven in de toen afgeknotte molen, die nu in volle glorie er weer staat te pronken. Het bedrijf heette Warmtekracht.

Volle tram

Als er net na de oorlog op maandag geen eten was en vader overwerkte, wat veel gebeurde, dan bracht ik zijn eten lopend helemaal naar de

Voorhaven. Later kreeg ik er wel eens zeven cent voor. Ik had geleerd - als de tram vol was - de conducteur met zijn centenwisselaar te ontlopen. Van de zeven cent kocht ik dan duimdrop bij de waterstoker.

Als mijn ouders op zondag wilden uitslapen, mochten we naar de film in een apart gebouwtje op het terrein van het Rijks Serum Instituut aan het eind van de Zweedsestraat. Sneeuwitje in zwart wit, mooi hoor. Verder mocht ik met mijn twee broers eenmaal per jaar naar de fabriek van Van Nelle. Daar werkte mijn oom. We mochten daar films kijken. Na afloop kregen we snoep en kauwgum. Het waren leuke films met vooral Dik Trom, prachtig. Eenmaal per jaar in augustus keken we naar de ronde van het Witte Dorp.

Prachtig was dat, maar ik zag wel dat het mijn sport niet was als ze over elkaar heen vielen en ik de kapotte knieën en andere ontvellingen zag. Later ging ik ‘s avonds naar de UTS, een middelbare beroepsopleiding, die werd gegeven in het Erasmiaans Gym-nasium aan de Wytemaweg. Tijdens die schoolperiode zag ik de bouw van de Euromast. Wat ging dat snel om-hoog, die betonstaaf. Ook waren toen vlakbij school in de Rochussenstraat nog drie nachtclubs.

Johan Stokhof

Ik heb de moed eigenlijk opgevat om dit te schrijven naar aanleiding van een stukje dat mij erg trof in De Oud-Rot-terdammer. De schrijver van het ver-haal, de heer Johan Stokhof, kan wel

eens degene zijn die mij heeft gered van het verdrinken in de Merwehaven, waar we samen waren om bamboe te vissen om vliegers van te maken. Om bij de bamboe te komen, die in het wa-ter dreef, moesten we een vieze, door stookolie smerige, trap afdalen. Ik gleed uit en viel. Ik gilde om hulp en werd aan mijn benen omhoog getrok-ken en op die wijze gered. Later zei Johan dat hij me eerst niet geloofde, maar toch maar keek. Gelukkig maar. Ik heb overigens wel flink op mijn lazer gehad, want ik droeg een vrij

nieuw pakje en dat was erg besmeurd. Mocht het dezelfde Johan Stokhof zijn, dan wil ik hem vanaf deze plaats nog bedanken en als ik zijn adres heb, een bloemetje sturen of brengen. Beter laat dan nooit, zeg ik maar. Het kan zijn dat het dezelfde Johan is. Hij woonde destijds in Schiedam op het Newtonplein 9a en ik op 7a.

Hans Wiegmann Endenhout 62 3191bz Hoogvliet Wiegmann30@zonnet.nl

In 1941 ben ik geboren en mijn wieg stond op de grens van Rotterdam en Schiedam aan de Schiedamse kant. De woonkamer van ons huis keek uit op Rotterdam. De oorlogsjaren waren in dit gebied armzalig. Aan het eind van de oorlog mocht ik niet meer lopen wegens ondervoeding en mocht ik alleen zitten bij de potkachel waar suikerbieten op kookten, een zwarte zoete brei waar-van ik nu nog misselijk word. Ik ben gered door de voedseldroppings vanuit grote bommenwerpers, die hun parachutes losten boven de Spaanse Polder. Op 10 november 1944 werd er aan de huisdeur aangebeld en moest ik de deur openen. Ik was drie jaar. Vader was jarig, zijn cadeau kwam in de vorm van een Duitse militair. Hij kwam mijn vader halen, want die moest mee. Ik rende naar mijn moeder in de slaapkamer. Verder heb ik het niet gevolgd, ik was te klein.

- Bij de Merwehaven was altijd wat te beleven. In dit geval stond de

lading van een kustvaarder in lichterlaaie -

In de uitgave van 31 mei stond ook een verhaal over de Mererwehaven.

Dat verhaal is de aanleiding geweest voor de schrijver om onderstaand artikel te schrijven

Page 3 - oud rotterdammer week 26

This is a SEO version of oud rotterdammer week 26. Click here to view full version

« Previous Page Table of Contents Next Page »