Page 3 - oud rotterdammer week 16

Basic HTML Version

De Oud-Rotterdammer - De krant voor de 50-plusser
Dinsdag 1 mei 2012
pagina 3
c
foto burosolo.nl
CCtje
C
ox
C
olumn
Amsterdam
Ja, wat is oud? Nou ja, laten we dat
maar overslaan en snel terzake komen.
Alweer enige tijd geleden werd ik
gevraagd voor een avond huldebetoon
aan Heinz Polzer, die u allen kent als
drs. P, een pseudoniem dat nog door
Willem Duijs is verzonnen. Heinz is de
man van talloze briljant geformuleerde
liedjes, “Heen en weer”, “De meisjes
van Jamin” om er maar twee te noemen,
ook zeer muzikaal door hem getoonzet.
Zo’n kleine vijftig (50!) jaar geleden
hebben wij enige tijd samen gewerkt,
met name aan een aantal TV-showtjes
voor de onvolprezen NCRV, waarvan er
een bijvoorbeeld heette “Het ragfijn tou-
ché van drs. P” en een ander “Liberté,
egalité, drs. P” (Geloof me, er was een
tijd dat er meer op de televisie was dan
Nick tegen Simon). Genoemd eerbetoon
vond vorige week maandag plaats in
de Kleine Komedie, een schattig klein
theater een het Singel te Mokum. Het
halve, wat zeg ik, driekwart van het Vak
was daar aanwezig, en een voor een
zongen we een pronkjuweeltje als Het
Trapportaal, De gezusters Karamazoff
en Dodenrit (“Troika hier, troika daar
enz.”). Het werd een enige avond voor
een uitgelaten uitverkocht huis, hetgeen
je weer voor even de droefenis deed
vergeten van crisis en politiek geklun-
gel. Aan het slot kwam de 92-jarige nog
even op het toneel en hij was zo in de
wolken dat hij een vreugdedansje wilde
proberen waardoor hij evenwel op zijn
bejaarde rug belandde, wat wel even
schrikken was.
De dag daarvoor was ik ook al in de
stad aan het IJ, u weet het, het is het
Walhalla van onze cultuur, in een
prachtig grachtenpand, bewoond door
de filmregisseur Ate de Jong. Er was een
eerste bijeenkomst van de cast van een
nieuwe speelfilm, waar ik tot mijn niet
geringe verrassing voor was gevraagd.
Ik was er dubbel blij mee daar deze
film “gaat” over het bombardement op
ons geliefde Rotjeknor op 14 mei 1940.
Daar heb ik wel wat mee. Ik heb niet
veel te doen, maar vier draaidagen, en
ik verdenk de productie er stiekem van
dat ze ook wat Rotterdammers in de cast
willen hebben, dat staat natuurlijk goed
op het affiche, maar ik was er toch blij
mee, temeer daar de opnamen zijn in
Boedapest en dat is een stad waar ik nog
nooit geweest ben en die heel prachtig
schijnt te zijn. Ik speel, nogmaals, een
zeer bescheiden rol van de manager van
het Atlantahotel, waarvan wij allen we-
ten dat het temidden van de puinhopen
is blijven staan. Hoofdrolspeler is Jan
Smit, inderdaad een Volendammer, maar
een bijzonder aardig joch dat het heel
goed zal doen. Hij is tenslotte een van
de grote sterren van vandaag de dag.
En dan zijn er plannen voor nòg een
speelfilm, toe maar, en wel naar aan-
leiding van onze TV-serie “Toen was
geluk heel gewoon”. Het lijkt mij een
enorm waagstuk, maar alle jongelui
die vandaag de dag met zulke plannen
komen hebben mij met hun enthousi-
asme overtuigd. Tenminste, ik heb nog
geen script gezien en dat gaat voor mij
de doorslag geven.
Zodra ik meer weet breng ik u op de
hoogte.
Hoewel ik mij had voorgenomen niet zo veel meer te werken, wordt er tot mijn niet geringe verbazing
aan alle kanten aan me getrokken. En dat streelt natuurlijk, ik ben ook maar een mens, in hoge mate de
ijdelheid. En dat maakt het moeilijk nee te zeggen. De verschrikkelijke uitdrukking “achter de geraniums
gaan zitten”, wie heeft er nog geraniums in zijn kozijn staan, overigens ten onrechte want ik vind de gera-
nium een mooie plant, die uitdrukking dus waar ik een grote hekel aan heb, is in zoverre juist dat het een
heel schrikbarend beeld schetst van iemand die niets meer uitvoert. En behalve dat dat de schoorsteen
natuurlijk niet doet roken, raden doktoren en andere wetenschappers zulk gedrag sterk af, daar je er
sneller “oud” van wordt.
Hongertochten waren
vooral vrouwenwerk
Mijn broer werd in oktober 1944
geboren en toen in december 1944 de
hongerwinter begon, is mijn moeder met
een schoonzus en haar moeder met een
handkar naar Zwolle gelopen in de hoop
voedsel te bemachtigen. Deze honger-
tochten werden meestal door vrouwen
gemaakt, omdat het voor mannen te
gevaarlijk was; zij werden door de
bezetters opgepakt en naar Duitsland ge-
transporteerd. De handkar was gehuurd
bij Van Leeuwen in het Zwaanshals,
waar wij ook woonden.
Vlak voor de kerst kwamen mijn moe-
der en de twee andere vrouwen terug
in Rotterdam, waar inmiddels de Rotte
was dichtgevroren, zodat zij met de
handkar over het ijs konden lopen. Het
bemachtigde voedsel was niet de moeite
waard, omdat het ook nog gedeeld
moest worden.
Toen er in januari niets meer te stoken
was en alle plekken waar koolas lag,
onder andere het Schuttersveld en de
Blommersdijkselaan, leeggeplunderd
waren, kwam een jongere broer van
mijn moeder op een avond waarschuwen
dat ze de schillensteiger, hier werden
de opgehaalde schillen overgestort in
schepen, in de Rotte aan het slopen wa-
ren. Samen met zijn zwager heeft mijn
vader, vraag niet hoe, een balk van de
steiger mee naar huis gekregen en voor
de deur in stukken gezaagd.
Extra voedsel
In die tijd heb ik met mijn twee jaar
oudere zus ook eens een boom(pje) om-
gezaagd langs de Kerkhofsloot van be-
graafplaats Crooswijk. Wij waren, zoals
de meeste gezinnen, afhankelijk van de
gaarkeuken in het Patronaatsgebouw in
de Ruivenstraat. Toen er helemaal geen
voedsel meer te krijgen was, kregen de
werknemers van de Handelscompag-
nie extra voedsel, omdat zij verplicht
voor de Duitsers moesten werken. Dit
extra voedsel moest gehaald worden bij
de Heinekenbrouwerij in Crooswijk.
Omdat mijn vader in het oude Noorden
woonde, mocht hij iedere dag op een
bakfiets, met daarop een grote etensga-
mel, van de Boompjes naar Crooswijk
rijden. Vanzelfsprekend zorgde hij dat
ook zijn gezin van zes personen en zijn
schoonmoeder, opoe die boven ons
woonde, daarvan mee konden eten.
Ik moest als negenjarige met een tas,
met daarin de grootste pan die wij
hadden, naar het Noordplein komen,
waar de pan werd vol geschept. Nadat
in het Zwaanshals een bakkerskar was
geplunderd, vonden mijn ouders dit te
gevaarlijk voor mij en reed mijn vader
de bakfiets tot bij ons voor de deur,
waarna het eten in de gang werd over-
geschept. Door dit extra eten hebben wij
nooit bloembollen hoeven eten zoals
vele anderen. Wel suikerbieten.
Droppings
Later, bij de voedseldroppings, gingen
wij met de jongens en meisjes uit de
straat naar Terbregge. Bij de brug was
een slagboom, waar alleen bewoners
door mochten. Bij de Irenebrug vroegen
we aan bewoners van Terbregge of we
mochten meelopen, in de hoop zo op
een van de weilanden te komen waar
het voedsel werd gedropt. Een enkele
keer kregen we van de daar werkende
mannen wel eens een ‘verloren’ blikje.
De laatste keer dat wij daar waren,
liepen we terug langs de Rotte en zagen
overal vlaggen hangen aan de huizen bij
de Terbregse Rechter Rottekade en het
Boterdorpseverlaat. We dachten dat de
bewoners gek waren geworden, maar
zij vertelden ons dat de oorlog was af-
gelopen. Ik heb mij, inmiddels 77, altijd
afgevraagd of meer Rotterdammers,
dankzij deze manier van voedselvoor-
ziening, de oorlog hebben overleefd.
hmvellekoop@gmail.com
Mijn vader werkte in de oorlog als scheepstuiger bij de Handelscompagnie, die gevestigd was
onder de Boompjes, de oprit naar de oude Maasbrug. De Handelscompagnie was een scheepstui-
gerij en zeilmakerij, waar ook mijn opa had gewerkt. Deze firma was in de oorlog verplicht voor
de Duitse Kriegsmarine te werken. Aan boord van de schepen van de Kriegsmarine ‘vond’ mijn
vader wel eens iets, bijvoorbeeld een zeekijker, die later werd geruild voor eten. Van touwrestjes
maakte hij, zoals hij ze noemde, koeienendjes, die hij verkocht aan de boeren op de Veemarkt.
Deze endjes werden gebruikt om de koeien met de horens vast te zetten.
- Mensen breken in de Hongerwinter de straat op, om naar sintels te zoeken
voor de kachel. De bomen zijn al weggezaagd.
Foto: uit boek Rotterdam in Barbaarse Jaren II van Herman Romer. -