De Oud Rotterdammer Week 18 - page 13

We liepen op ons gemak, kletsend en
naar de meisjes kijkend, naar school,
toen opeens het luchtalarm afging.
Dat was, hoewel het niet zo leuk was,
tóch mooi meegenomen, want we
mochten dan niet verder over straat.
We moesten de schuilkelder in en daar
wachten tot de sirenes weer het sein
veilig gaven.
Hoewel het een fijne school was, met
voor die tijd wat minder autoritaire
leraren, waren we schooljongens
genoeg om er wat extra vrije tijd uit
te knijpen. We hadden ook niet veel
keus, want er stond een hoge Duitse
officier van de Wehrmacht bij de vlak-
bij zijnde schuilkelder op het pleintje
tussen de twee bruggen. Hij bulderde
ons de schuilkelder in.
Gierende bommen
Die schuilkelders waren overal in de
stad te vinden, het waren eenvoudige
schuilplaatsen van betonnen platen,
overdekt met zand en grond en beplant
met gras. Van binnen waren er stenen
banken en daar kon je dan, weliswaar
met een koud achterwerk, op zitten.
Maar daar hadden we geen tijd voor.
Nog tijdens het betreden van de
schuilplaats hoorden we de bommen al
naar beneden gieren. Als je dat geluid
eenmaal gehoord heb, vergeet je dat je
leven lang niet meer.
Het geluid van de ontploffende bom-
men kwam heel snel dichterbij. De
officier snauwde: “Liggen.” Nou, dat
wilden we wel. Wat was ik bang! De
herrie werd steeds luider en ik vreesde
dat het wel eens te dichtbij zou kunnen
komen. We lagen plat op de grond te
trillen van ellende; ik had het warm
en koud tegelijk. Op een gegeven
ogenblik nam het lawaai, dat echt
minutenlang doorging, af. Wij wilden
de schuilkelder verlaten, maar werden
tegengehouden door de Duitse officier.
Officieel mochten we de kelder pas
verlaten nadat het sein veilig was
gegeven.
Brand
Maar dat duurde zo lang, dat we
toch maar, ondanks het verbod, naar
buiten gingen. Tot onze verbazing
en opluchting zag alles om ons heen
er normaal uit, totdat we de kreet
hoorden dat Rotterdam in brand stond.
Ons hart stond stil. We liepen terug
naar de tramhalte, waar we langs de
Rotterdamsedijk in de richting van
Rotterdam konden kijken. Op de dijk
was niets te zien, maar het Marco-
niplein aan het eind van de dijk was
onzichtbaar door de hemelhoge rook-
wolken. We renden naar de tram en
vroegen de bestuurder naar Rotterdam
te rijden. Hij wilde wel, maar het sein
‘veilig’ was nog steeds niet gegeven
en hij mocht niet rijden. We smeekten
hem te gaan rijden, maar hij weigerde;
hij moest wachten.
Uitgevallen stroom
Eindelijk loeiden de sirenes het sein
dat alles veilig was. We bestormden
de tram, maar die ging niet rijden.
De stroom was uitgevallen. Met
bange vermoedens zijn we de hele
Rotterdamse dijk afgerend. Op het
Marconiplein aangekomen, begonnen
we beiden te janken van ellende, wij
waren ervan overtuigd dat de rest van
de Schiedamseweg en Delfshaven
plat gebombardeerd waren. Wat de
Schiedamseweg betrof wàs dat ook zo.
Zover als we konden zien, stonden de
huizen in de brand. We weken uit naar
de Hudsonstraat, waar we langs het
hek nog vooruit konden komen.
Dode moeder
Het trottoir was geasfalteerd en stond
helemaal vol met huisraad en bed-
dengoed, zo ver als je kon kijken. We
wisten ons er doorheen te worstelen,
liepen langs onze oude school en za-
gen toen pas tot onze grote opluchting
dat er voorbij het Bospolderplein niets
aan de hand was. Het westen van
Rotterdam is toen zwaar getroffen. Op
enkele plaatsen vonden ware tragedies
plaats, die ik nooit meer zou vergeten.
We kwamen twee schoolvriendjes,
de broertjes Van der Capelle, tegen,
die huilend vertelden dat ze hun
moeder dood tussen het puin hadden
gevonden.
De moeder van Pietje Pelkman, ook
een schoolvriendje, was onder het puin
van de melkwinkel terecht gekomen
en is op een vreselijke manier aan haar
eind gekomen.
Een groenteboer op de Schiedamse-
weg had tussen de middag zijn zaak
gesloten, maar toen het bombardement
begon, deed hij zijn winkel open om
de mensen uit de tram gelegenheid
te geven te schuilen. Het huis en de
winkel kregen een voltreffer; niemand
is levend uit die winkel gekomen.
Bij dokter Vader, op de Schiedamse-
weg, zat de wachtkamer vol patiën-
ten, die slachtoffer werden van een
voltreffer. Een groot deel van het
westen van Rotterdam werd vernield.
Op het Bospolderplein kwamen we
mijn zus Klaartje en mijn moeder
tegen. Het Grote Visserijplein, waar
zij hun groentewinkel hadden, stond
al grotendeels in brand en we moesten
direct mee om te gaan helpen spullen
te redden.
Passerdoos
Ik had mijn tas met schoolspullen
nog onder mijn arm, omdat het niet
meer zo lang zou duren, voordat ik
zou overgaan naar de vierde klas.
Daardoor werd er op school nog maar
weinig gedaan. Daarom had ik een
boek van een particuliere bibliotheek
in mijn tas, evenals mijn hele mooie
passerdoos. In de winkel van mijn
zus aangekomen, heb ik die tas in een
aardappelbak gelegd. Ik heb drie- of
viermaal spullen van mijn zus, waar-
onder hun radio, in veiligheid gebracht
en heb nooit meer aan die tas met die
prachtige passerdoos gedacht.
Ik heb die tas nooit teruggevonden
en ook nooit vergoed gekregen. Ook
het boek, een jongensboek, is ver-
brand. Bij mijn broer Wim, die in de
Gijsingstraat woonde, hebben we echt
alles naar beneden gebracht wat er
in huis was, tot en met de brandende
haard. Maar alles is toen op het plein
alsnog in brand gevlogen. Van hun
spullen vonden we twee dagen later
alleen een grote theekist terug, die aan
de kanten verkoold was.
In die kist lagen de lakens en ander
linnengoed van mijn schoonzus keurig
opgevouwen. Alles was tot kleine
vierkante lappen geschroeid, ook
vonden zij hun zilveren tafelbestek
aan elkaar gesmolten terug. Mijn
vader, met zijn waterboot, heeft nog
geprobeerd de zaak te blussen. Vanuit
de Lekhaven had men slangen gelegd
over de spoorrails tot op het plein,
waar zijn dochter en zoon woonden.
De afstand was echter veel te groot
en het waterstraaltje dat uit de slang
kwam, was miniem.
Alles verbrand
Maar hij wilde echt alles proberen.
In het huis en de winkel van mijn
zus Klaartje en haar man was alles
verbrand. Alleen wat in de grote
kelder onder de winkel had gelegen,
was bewaard gebleven. De welgevulde
aardappelhokken waren nog goed, op
de bovenste laag na, deze aardappelen
waren gaar gepoft. Wij hebben alles
eruit gehaald wat de moeite waard
was en mijn zwager heeft een bord
opgehangen van karton dat de klanten
terecht konden in de Korverstraat.
Groentewinkel Bezemer
Een broer van hem had daar ook een
groentewinkel en die bood royaal zijn
pakhuis aan om de geredde spullen
neer te zetten. Daar is de handel in
groenten ook weer begonnen. De oude
klanten, die in het gebombardeerde en
uitgebrande gebied kwamen zoeken of
er nog wat te redden viel, vonden het
bord van de winkel en kwamen graag
even bijpraten. Later hebben zij een
winkel gehuurd op de Schiedamse-
weg. Vanaf 1943 tot 2000 is daar
dus de groentezaak van de familie
Bezemer geweest.
Harm Jager
‘Op het Marconiplein jankten we’
Het was een gewone schooldag op 31 maart 1943. Mijn jongere
broer Aad en ik waren ‘s middags met tramlijn 8 naar Schiedam
gegaan. We zaten daar op de ambachtsschool, beiden in de der-
de klas en volgden de opleiding voor machinebankwerker, maar
we zaten wel in verschillende klassen. Mijn broer en ik waren
redelijk vroeg, want de school ging pas om half twee open en het
was nog maar net één uur geweest.
De Oud-Rotterdammer - De krant voor de 50-plusser
Dinsdag 29 april 2014
pagina 13
Vijftig uur na het bombardement werd nog een meisje levend onder het puin gevonden, foto’s boek Rotterdam 40-45
Een dag na het bombardement proberen mensen nog wat huisraad te redden
1...,3,4,5,6,7,8,9,10,11,12 14,15,16,17,18,19,20,21,22,23,...28
Powered by FlippingBook