Kasten en dakbedekking van de noodwoningen
in het Brabants Dorp verdwenen in allesbran-
ders. In de eerste oorlogsjaren werd niet zoveel
gemerkt van oorlogshandelingen, want nooddorp
Zuidplein was tot verboden gebied verklaard voor
Duitse militairen. Straatventers hadden na het
vernietigende bombardement op de binnenstad in
het Brabants Dorp hun klantjes al spoedig terug-
gevonden. Ouderen praatten op straat alweer over
terugkeer naar hun oude stekje. Maar de oorlog
was nog lang niet afgelopen, werd zelfs nóg har-
der en grimmiger. Voedsel en brandstof raakten
op. In omliggende gemeenten en in de Hoeksche
Waard werd ruilhandel bedreven. Aangezien de
bewoners van het Brabants Dorp vrijwel alles
waren kwijtgeraakt, hadden ze niets te ruilen. Ze
waren aangewezen op hulp van goede boeren, die
er gelukkig ook waren. Tot ook dit afgelopen was
en er voor geld noch goede woorden een kruimel
voedsel meer te bemachtigen was. Koude en hon-
ger maakten wonen in de betonnen noodhuisjes
schier onhoudbaar.
Sabotage
De Duitse bezetters zorgden op een gegeven mo-
ment echter zelf voor brandstof. In de landerijen
rond het Brabants Dorp waren lange en gepunte
houten palen geplaatst om het landen van geal-
lieerde parachutisten en/of zweefvliegtuigen te
beletten. Al spoedig waren die een prooi voor de
dorpsbewoners, die ze ‘s nachts in stukken zaag-
den en meesleepten naar huis. Hun allesbrander
gaf weer even warmte. De Duitsers beschouwden
dit als sabotage en dreigden daders ter plekke
dood te schieten. Maar de vreselijke kou en hon-
ger waren erger en de drang tot overleven sterker
dan de doodsdreiging.
De volgende nacht waren weer palen gestolen
en ‘s morgens reed een Duits commando wild
schreeuwend in hun overvalwagen door het
Brabants Dorp en vorderde op straat mannen om
met inzet van hun leven de palen te bewaken. De
soldaten dreigden ook het dorp op te blazen.
Slechter
De situatie werd, zoals elders in Rotterdam,
slechter en slechter. In november 1944 werden
alle mannen tussen de 17 en 40 jaar weggevoerd
om in Duitsland slavenarbeid te verrichten.
Kinderen waren in één klap hun jeugd kwijt en
moesten noodgedwongen de taak van hun vader
overnemen om eten en brandstof bijeen te schar-
relen. Urenlange hongertochten maakten zij, tot
diep in de Hoeksche Waard. Doorgaans onvol-
doende gekleed en klossend op houten slippers of
met kapotte touwschoenen in een van de koudste
winters van de vorige eeuw. Veel gezinnen - al
dan niet door een familieband verbonden - gingen
bij elkaar inwonen om het beetje voedsel en/of
brandstof dat er nog te versieren was, te verdelen.
Brandbaar
De huisjes die leegkwamen werden gelijk ont-
daan van alles dat maar enigszins wilde branden.
Zelfs de lappen asfalt, die het dak bedekten,
bleken goed bruikbaar in de levensgevaarlijke
noodkacheltjes, vaak gemaakt van een oude
zinken emmer. Ook in de bewoonde huizen was
op het laatst geen splinter hout meer te bekennen.
Kastdeuren en -planken waren in rook opgegaan.
Ook de houten krib, die tot de standaarduitrus-
ting van de woning hoorde, had al dienst gedaan
voor het koken van een maaltje bloembollen of
suikerbietenpap.
Eindelijk was daar op 5 mei 1945 dan de lang-
verwachte bevrijding. De mannen kwamen terug
uit gevangenschap en sloegen overal de hand aan
de ploeg. Mannen, die vóór het uitbreken van de
Tweede Wereldoorlog door een schier uitzichtloze
crisis werkloos waren, konden weer aan de slag.
Weliswaar niet in de gemakkelijkste baantjes,
maar ze gaven wel brood op de plank. Classifi-
ceerder, bouwvakker en havenarbeider (toen nog
‘bootwerker’ geheten) waren de meest voorko-
mende baantjes in het Brabants Dorp. Vooral
classificeren was een smerig en gevaarlijk beroep,
maar door de vele uren die gemaakt konden
worden (werkdagen van 24 uur waren geen uit-
zondering) was dat het meest lonend.
Rein Wolters
Kasten en dakbedekking als brandstof
De hongerwinter van 1944 ligt zeventig jaar achter ons en is een dieptepunt in de
geschiedenis van Nederland. Ook het Brabants Dorp, een nooddorp dat in 1941
werd gebouwd voor slachtoffers van het bombardement, had zwaar te lijden van
de bittere kou en de schaarste in die laatste oorlogswinter, zo valt te lezen in het
boek ‘Brabants Dorp verdwenen, maar niet vergeten’.
CCtje
c
foto burosolo.nl
C
ox
C
olumn
ten hoorde ik volop GVD’s en
“What the fuck!” tegen mekaar
roepen, maar ja, dat is de
vooruitgang).
De honderdduizendste bezoeker is in-
middels geweest, terwijl het prachtige
weer van de afgelopen weken nu niet
bepaald noodde tot bioscoopbezoek.
Maar dat is natuurlijk een ander succes
van onze film: we bereiken vermoe-
delijk een slag mensen dat allang
niet meer naar de film gaat. Ik denk
een belangrijk deel van de lezers van
deze krant. Ik sprak een vrouw en die
zei: “Meneer, dit is de eerste film die
ik weer gezien heb sinds Ciske de
Rat!” (En ik vergat te vragen of dat de
Ciske was met Johan Kaart of die met
Danny de Munck). En dat is voor het
bioscoopwezen natuurlijk geweldig
nieuws. Want heus mensen, zo’n
DVDeetje op je televisie is echt niks in
vergelijking met dezelfde film “on the
Silver Screen”, geloof me nou maar.
De cinema’s van tegenwoordig zijn
ook niet meer te vergelijken met die
van vroeger. Als je vroeger binnen was,
moest je blij zijn als je er op tijd achter
kwam in welke zaal je moest zijn. Aan
de reclame kwam geen end, tenzij er
iets afbrak met ‘n enorme knal en je
naar het vervolg de hele avond moest
gissen. Ik heb zelfs wel meegemaakt
dat we al een minuut of tien in het
donker zaten alvorens een durfal de
gang op ging om iemand te zoeken
die er verstand van had. Dan moest er
nog snoep en ijs verkocht worden, of
de Biobus kwam langs, ( “Hoort u dat
ramm’ln? Dat is de Biobus. Zorgt u dat
ie goed vol komt? Mooi zo…”) Midden
in de hoofdfilm zat weer een krak, en
dan was het pauze, waar niemand op
zat te wachten. Dan liep je tien minuten
lang met je ziel onder de arm de foyer
door. Tot het hemeltergende geluid van
een soort wekker je waarschuwde dat
de show weer door ging. Als je dan niet
heel hard liep was ie meestal al weer
begonnen voor je goed en wel zat.
Dat is allemaal veranderd mensen. In
een prachtbios als Cinerama hebben ze
een bar met werkelijk alle soorten lek-
kere drankjes die je ook gewoon mee
de zaal in mag nemen. Bij Lantaren/
het Venster, die zitten op de Kop van
Zuid tegenwoordig, kun je voor de
voorstelling kiezen uit een aantal
heerlijke hapjes, die keuken is bijna net
zo goed als die van Herman den Blijker
er tegenover. En niks geen pauzes, en
aardige mensen die je de weg wijzen.
En een leestafel als je een beetje te
vroeg bent. U moet zo gauw mogelijk
weer eens gaan kijken.
En dat er fijne films zijn, ook van
Nederlandse bodem, is natuurlijk het
geval ONDANKS de zogenaamde
filmpers. “Als het aan de zogenaamde
filmpers had gelegen was er allang
geen Nederlandse film meer geweest”,
vertrouwde Joop van den Ende mij een
keer toe (Nou ja, dat “zogenaamde”
heb ik eraan toegevoegd). Wat man-
keert die ventjes toch? Hoe komt het
toch dat je kilometers van te voren
al op je vingers kunt uittellen dat je
voor een film als “Toen was geluk…”
natuurlijk geen goed woord in de krant
krijgt (zodat je er ook driewerf schijt
aan kunt hebben). Zo’n kereltje in het
Algemeen Dagblad dat onze film “plat”
noemt. Je zou je verbaasd afvragen:
“Uit welke ivoren toren is dat stuk
verdriet gevallen?”, als je niet wist dat
ie natuurlijk uit een vochtige put komt
gekropen.
Laten we maar afsluiten met een oude
boutade van me: Geen enkel kind dat,
als zijn moeder aan hem vraagt: “Kind,
wat wil jij later worden?”, zal antwoor-
den: “Recensent moeder…”
Van bioscopen en recensenten
Nou, als je het zo zien wilt,
en ik wil het zo niet zien,
dan hebben we met onze
film “Toen was geluk…” de
recensenten weer hevig “bie
de pik”, zoals mijn Oost- Ne-
derlandse kameraden in
militaire dienst het plach-
ten uit te drukken. “Bij de
kloten” zouden wij zeggen,
als we zouden durven, want
wij zijn natuurlijk netjes
opgevoed. (Twee meisjes die
laatst langs mijn huis fiets-
De Oud-Rotterdammer - De krant voor de 50-plusser
Dinsdag 13 mei 2014
pagina 3
Alles dat brandde – ook de asfalt dakbedekking - ging in de hongerwinter de allesbrander in.Foto’s archief Stichting
Historisch Charlois/Rein Wolters