De Oud Rotterdammer Week 28 - page 3

Aan het woord is Eesje van Breen,
zomer 1938 in Hillegersberg geboren,
thans wonend in Schiebroek. Zij is de
dochter van Jaap van Breen, die met
de ontwikkeling van kunstmest zijn
brood verdiende. Het grote gezin (zes
kinderen) genoot een prettig leventje
aan de toen nog zeer kalme Straatweg.
Met name de grote tuin was een klein
paradijs. In een kleine privé boten-
loods lagen een kano en een skiff. Lo-
gisch, met die uitnodigende Voorplas
aan je voeten.
Te link
“Die gladde skiff was supergaaf en -
ongelogen - 48 centimeter breed. Ik
popelde wel eens om daar een stukje
in te roeien, maar dat mocht niet van
mijn vader. Dat was te link, want
zo’n oerslanke skiff slaat bij fout
gebruik razendsnel om en loopt dan
meteen helemaal vol water. Niet dat
dit ernstig was geweest, want ik kon
prima zwemmen. Maar ja, de Voorplas
is aardig groot. Onze buurman (nr.
256) was dokter Van Weel, een aardige
chirurg met twee zonen, iets ouder dan
ikzelf.
Zij zwommen wel eens de plas over
naar de overkant. Echt heen en weer
zonder pauze. Nou, als jong meisje
wilde ik mijzelf bewijzen. Wat die
jongens kunnen, dat kan ik ook! Thuis
vertelde ik mijn vader dat ik net als
de jongens naar de overkant en weer
terug wilde zwemmen.
Mijn vader reageerde tamelijk scep-
tisch, want een afstand van ongeveer
1150 meter in één keer overbruggen
is voor een twaalfjarig meisje niet
gering. Hij ging uiteindelijk akkoord,
maar zei erbij dat hij mij zou vergezel-
len met zijn kano. Uit veiligheid.
Zonder moeite
Welnu, op een warme julidag was het
zover en met een rustige schoolslag
ging ik op weg. Zonder veel moeite
haalde ik de overkant. Mijn vader,
rustig peddelend er achter. Nee, aan
het Molenpad heb ik niet uitgerust.
Ik pakte alleen een rietstengel die ik
als bewijs voor de buurjongens in de
bovenkant van mijn badpak stopte.
Ik zwom uiterst kalm terug en toonde
nog dezelfde middag het stukje groen
aan de knapen. Ik heb de zwemtocht
maar één keertje ondernomen. Maar
goed, naar mijn gevoel had ik de
jongens lichtelijk afgebluft. Dáár ging
het mij om.
Natuurlijk haalde ik al op mijn zesde
of zevende jaar mijn zwemdiploma in
‘t Zwarte Plasje. Met mijn zwemmen
was niks mis. Overigens zwom ik
vaker in de Achterplas. Daar was het
gezelliger. Ik mag trouwens van geluk
spreken dat ik dit verhaal op mijn
77ste jaar nog kan doen, want toen ik
vijf jaar was, midden in de oorlog, had
ik een ernstige vorm van beenmerg-
ontsteking. Op een zeker moment had
ik 45 graden koorts. In het Havenzie-
kenhuis heeft chirurg Kosters toen met
een paar ingrepen mijn leven gered.
Levensmotto
Tja, somebody up there likes me. Ik
heb een heerlijk leven gehad. Heb
drie zeer volwassen zonen, die ik
gelukkig nog regelmatig zie. Weet je
wat mijn levensmotto is? ‘Iedereen is
aardig, totdat het tegendeel bewezen
is.’ Nee, zwemmen doe ik niet meer.
Heb het lang volgehouden in het 100
jaar oude Zwarte Plasje. Nu is het
lichaam te stram en te fragiel. Ach, het
is allemaal niet zo bijzonder. Gewoon
een leuke zwemherinnering die ik kan
koesteren. Ja toch?”
Joris Boddaert
Als meisje zwemmend de Voorplas over
“Het was zomer 1950. Ik was twaalf jaar en woonde met mijn
broer en zusjes aan de Bergse Plas, de Voorplas wel te ver-
staan. Het ouderlijk huis stond aan de Straatweg 158, niet zo
ver van de Korteweg, ons zijstraatje. Vanuit de tuin kon ik zo
het water inlopen. Dat deed ik ‘s zomers regelmatig, want ik
hield van zwemmen.”
CCtje
c
foto burosolo.nl
C
ox
C
olumn
Klagen, waarom zou je dat eigenlijk
doen? Over wat dan ook? Je krijgt al
gauw de naam een ouwe zeur te zijn,
en als je eenmaal een naam hebt in
deze moerasdelta dan raak je daar niet
makkelijk van af. Misschien klagen
tegen domheid, dat dat helpt. Dat je
er, door je geklaag, mede aan bijdraagt
dat de domheid enigszins wordt terug
gedrongen. Dat zou het tot zegenrijke
arbeid maken. En zegenrijke arbeid is
wat we nodig hebben.
Hoe dom moet je bijvoorbeeld zijn
om tot de uitspraak te komen: “Ach,
tenminste driekwart van al die lab-
bekakken die in de bijstand lopen kan
toch asperges gaan steken, lekker in het
zonnetje, met de radio aan…” En dat
werd gezegd; niet door een toevallig in
de tram tegenover u zittende nitwit, of
door een knorrige slager terwijl hij u
de speklapjes aanreikte, of iemand die
u al jaren niet meer gezien had en die
op de mart tegen u opbotste. Nee, dit
werd, naar ik aanneem met zijn volle
verstand tijdens een interview met
een belangrijke krant, gezegd door de
voorzitter van de werkgevers. Van de
werkGEVERS.
Van werk-geven heeft die man ken-
nelijk bijzonder weinig verstand. Want
zo schijnt aspergesteken helemaal niet
te gaan. Die radio is tot daaraan toe,
maar in de zon mag het helemaal niet.
Daar kunnen de asperges niet tegen.
Bovendien duurt dat aspergesteken een
paar weken en dan is het over en sta je
als labbekak weer zonder werk.
Zou zo’n man eigenlijk weten wat
werken op het land inhoudt? Zou ie dat
zelf wel eens gedaan hebben? Ik wel
hoor, voor het geval u mij die balk in
het oog wilt gaan duwen; ik heb in mijn
jonge jaren met Peter Blanker druiven
geplukt in het plaatsje Verzy in de
Champagne, en dat viel om den drom-
mel niet mee. De eerste paar dagen
waren wij kapot. De schilder Nico van
Bekkum was er ook bij, vraagt u het
maar aan hem.
Natuurlijk zijn er mensen die misbruik
maken van de sociale voorzieningen,
maar mag een voorzitter van de werk-
gevers, die zijn tonnetjes natuurlijk
al op het droge heeft, al dan niet
verkregen via of gestald in belastingpa-
radijzen, en die zich ongetwijfeld ook
voor dit baantje vorstelijk laat betalen,
en dan hopen we maar dat niet over een
paar jaar blijkt dat er oneigenlijk ge-
bruik is gemaakt van de creditcard van
de zaak, want dat lees je ook wekelijks,
dat soort mensen heeft nooit genoeg,
mag zó’n man daar wat van zeggen? Ik
vind van niet.
Een paar uur na zijn uitspraken biedt
hij dan zijn excuses aan, maar niet om
wat ie gezegd heeft, maar “om de ophef
die het heeft veroorzaakt”. Dat vind ík
nou labbekakkerig.
Ik snap trouwens helemaal niet zoveel
van die zogenaamde topmensen. Laatst
hadden ze die Van den Nieuwenhuizen
te pakken, tientallen mensen in binnen-
en buitenland barsten bij het horen
van zijn naam spontaan in snikken
uit, nou ze hadden hem te grazen en
ik was benieuwd. Ja, dan kom je bij
de rechtspraak. In hoger beroep lieten
ze hem maar gaan, hij had al zoveel
voorarrest uitgezeten. En dat ging niet
over kleine dingen hoor, nee, valsheid
in geschrifte, valse paspoorten, noemt
u het maar. Het is voor een leek niet te
begrijpen.
Die geschifte chirurg die in het Oosten
des lands een aantal mensen de dood
heeft ingejaagd lieten ze ook maar
lopen. Hij had al zoveel geleden. En te-
gen die arme verwarde jongen die met
een neppistool in het journaal probeert
te komen eisen ze vier jaar! Nou u, en
dan ik weer.
Geweeklaag
Dat was nou weer eens een lekkere ouderwetse hittegolf. En mis-
schien is tie nog wel aan de gang. Ik heb helemaal niks te doen,
dus dan is het erg goed uit te houden. Maar nu moet ik dit stuk-
kie gaan schrijven, en dan bemerk je dat zelfs het in gang zetten
van je hersenen al energie kost. Laat staan het naar boven lopen,
het aanzetten van de machinerie, het schikken van de benodigde
boeken, het is allemaal buitengemeen uitputtend. Maar klagen
doe ik niet.
De Oud-Rotterdammer - De krant voor de 50-plusser
Dinsdag 7 juli 2015
pagina 3
Eesje van Breen als 17-jarige in 1955
De achtertuin van het ouderlijk huis,gren-
zend aan de Bergse Voorplas
1,2 4,5,6,7,8,9,10,11,12,13,...24
Powered by FlippingBook