De Oud Rotterdammer Week 32 - page 3

Jan, die timmerman was, maakte
twee waterdichte schotten voor en
achter. Met rubber afdichtingen en
slotschroeven. Deze twee bergplaatsen
waren speciaal voor de spullen die
absoluut niet nat mochten worden.
Ik had een uitschuifbare antenne van
aluminium, die we als hengel zouden
gebruiken. Op een zaterdag zijn we
met de kano naar een eilandje op de
Achterplas gevaren. Daar hebben we
onze tweepersoons legertent opgesteld
en overnacht. Op zondag peddelden
we van de Achterplas via de Voorplas
en de Rotte naar de sluizen bij de Leu-
vehaven. Helaas pech. De sluis was op
zondag niet bemand. Jan wist echter
raad. We peddelden terug en via een
kanaal bereikten we, voor Moordrecht,
een klein sluisje naar de Hollandse
IJssel. De kano over de dijk getrokken
en de IJssel in.
Moe
We waren echter een beetje moe
geworden en besloten daar maar te
blijven en ons tentje op te zetten. Toen
we echter de waterdichte schotten
losmaakten, bleek dat de kano zowel
voor als achter een beetje lekte. Juist
dat wat absoluut droog had moeten
blijven, was drijfnat geworden. Maar
de zon scheen en de dekens droogden
weer op. Toen het echter wat later in
de middag was geworden, steeg er een
damp op uit het water, waardoor de
dekens weer nat werden. Nu waren ze
niet meer droog te krijgen. Die nacht
had ik het vreselijk koud en tot over-
maat van ramp ging Jan ‘s morgens
vroeg vreemde geluiden maken in zijn
slaap. Ik vroeg of hij daarmee wilde
ophouden, maar hij ging ijzerenheinig
door met slapen en kwekken.
Ik verkocht hem een dreun in zijn
gezicht; hij vloog overeind en zei:”Je
lijkt wel gek man!!” Het kwekken
ging echter gewoon door. Het waren
eenden, die kroos aan het consumeren
waren. Jan is echter een zachtmoedig
man. Hij was niet boos en na circa 60
jaar zijn we nog steeds bevriend.
Omgekeerd
Daarna verder gepeddeld en op een
eilandje gekampeerd bij een scheeps-
werf. Jan ging toestemming vragen
aan de eigenaar en die vond het goed.
De volgende dag probeerden we de
Nieuwe Maas in te komen, maar het
was opkomend tij en als we niet ped-
delden gingen we achteruit de IJssel
op. Eindelijk slaagden wij er toch in
om in de Nieuwe Maas te komen; we
gingen vanzelf stroomopwaarts. Toen
het te laat in de week was geworden
om verder naar de Biesbosch te gaan,
zijn we omgekeerd. Die dag hadden
we mooi weer en het tij mee, dus
schoten we flink op. Als er een rijnaak
voorbij kwam, moesten we haaks
op de hekgolf liggen. Eenmaal, toen
een sleepboot passeerde, kregen we
water binnen en moesten we hozen.
Eindelijk bereikten we ‘s avonds laat
de Leuvesluis. De sluiswachter was
verbaasd en een beetje boos dat we
geen licht voerden, maar ik verzekerde
hem dat ik een zaklantaarn bij de hand
had gehad en we werden geschut. Op
de rekening stond: ‘Kano 1 ton’.
Drijfnat
We zijn naar de Bergse Achterplas
gepeddeld en hebben daar de tent
weer opgezet. Die nacht ging het
geweldig onweren en regenen. Ik werd
op zaterdagmorgen wakker met mijn
hand in het water. De tent was een
stuk kleiner geworden, want de stok-
ken waren weggezonken in de slappe
bodem. Drijfnat hebben we onze spul-
len gepakt en zijn naar huis gegaan.
Lekker onder de warme douche en
schone kleren aan. Later toch nog naar
de Biesbosch gegaan. In 2014 met de
waterbus, vanaf de Willemskade.
L. A. de Wolf
Jongens-avonturen met een kano
Mijn vriend Jan en ik kochten, ik denk in 1954, samen een kano.
Die lag aan de Bergse Plas. Wij woonden echter op zuid, maar
die afstand fietsen was geen bezwaar. We hadden het voorne-
men naar de Biesbosch te peddelen.
CCtje
c
foto burosolo.nl
C
ox
C
olumn
Deze H.M. Bleich was de in den Haag
wonende buitenlandse correspon-
dent die schreef voor zijn kranten in
Zwitserland en Duitsland. Het boekje
gaat tot 1968 en behandelt de uitermate
interessante fase van de Nederlandse
wederopbouw, door de ogen van een
buitenlander dus. De man is een knap
schrijver. Hij zegt in zijn inleiding niet
als “historicus” op te treden. Hij is
immers maar van de pers. “Wordt op
den duur toch een bijdrage geleverd tot
de vorming van een bepaald geschie-
denisbeeld, dan is de journalist hieraan
subjectief “onschuldig”. “ Hij schetst
“slechts” de feiten. Hij schrijft: “Feiten
zijn heilig- commentaar is vrij.”
En dat de buitenlandse beoordeling van
Nederland in aanzienlijke mate recht-
streeks te herleiden is tot de activiteiten
van de buitenlandse correspondent
zoals hij er een is. En dat hij slechts
het resultaat weergeeft van het werk
en de inspanning van het Nederlandse
volk zelf.
Misschien daarom is het zo heerlijk dit
boek te lezen.
Een interessante opmerking plaatst
hij bijvoorbeeld over de “stijgende
behoefte aan informatie”, en dat die,
dus in zijn ogen toen ook al, zo snel en
zo vanzelfsprekend is.
“Toen Napoleon op 5 mei 1821 op zijn
eiland stierf, moesten de Fransen tot
de maand juli wachten alvorens hen dit
nieuws bereikte”. Ja, dat is andere kof-
fie dan thee, zou Gerard Reve zeggen.
In November ‘44 schrijft hij: “Van de
huizen en boerderijen op het eiland
Walcheren waait trots de Hollandse
vlag, hoewel ze diep in het water staan.
Het is een symbool van de onverzette-
lijke vrijheidsgeest van het Nederlands
volk: Luctor et emergo- Nederland
worstelt en komt boven…. Nederland
zal na deze oorlog hoogstwaarschijn-
lijk één grote scheepswerf worden.
Iedereen zal zijn beste krachten moeten
wijden aan de bouw van een nieuw,
onzinkbaar schip van staat, dat dank zij
de lessen uit het heden en verleden zal
varen als nooit tevoren.”
In November ‘45 ervaart hij het
weerzien met Nederland “als een boze
droom”.
“…het meest opvallend en deprimerend
is de algemene noodtoestand waarin
het hele land verkeert. Ik heb me
dikwijls afgevraagd of de term “totale
plundering” eigenlijk wel sterk genoeg
is om wat in Nederland is gebeurd
weer te geven. Men zou hier beter van
een chronische, ontzettende armoede
kunnen spreken.” Hij beschrijft puin-
hopen, kale plantsoenen, magere, door
verdriet getekende gezichten, haveloos
geklede mensen, en waant zich “eerder
ergens in een achterlijk deel van het
vooroorlogse Polen dan in het “rijke”
Nederland”. Hij vertelt het pijnlijk te
vinden op zijn polshorloge te kijken en
dat ook zoveel mogelijk te vermijden
vanwege “de taxerende blikken”. Maar,
schrijft hij, Nederland laat zich van zijn
beste kant zien. “Optimisme is troef!
Als men zwetend en als haringen in
een ton in een veewagen moet reizen…
zegt men: “Het gaat beter, we kunnen
tenminste weer reizen.” In plaats van
te jammeren en te vloeken. Hij is voor
de Nederlanders vol lof. “Men zal in
de letterlijke betekenis van het woord
een nieuw leven moeten beginnen en er
een nieuwe inhoud aan moeten geven.
En omdat de wil daartoe ondanks alles
aanwezig is en zo dikwijls blijkt hoe
groot de morele kracht van de Neder-
landers is, moet men dit kleine taaie
volk bewonderen.”
Je zou er van gaan blozen. Over twee
weken meer uit dit belangwekkende
boek, Mussert voor de rechter, de
Canadezen gaan weg, de betrekkingen
met Nederlands Indië, H.M. Bleich
beschrijft het allemaal.
‘Nederland zal herrijzen...’
Op ontdekkingstocht door mijn huis, ik heb al eens uitgelegd dat
nu ik niet zoveel meer werk ik eindelijk tijd heb om te onderzoe-
ken wat mijn huis zoal herbergt, vond ik op het stapeltje naast
mijn bed een zeer opmerkelijk boekje. Het is een “de Bussy paper-
back”, geschreven door ene H.M. Bleich, en het heet “Herrijzen,
met vallen en opstaan” met als ondertitel “Een buitenlandse cor-
respondent over het na- oorlogse Nederland.”
De Oud-Rotterdammer - De krant voor de 50-plusser
Dinsdag 4 augustus 2015
pagina 3
Op een eilandje op de Bergse Plas overnachtten we
1,2 4,5,6,7,8,9,10,11,12,13,...24
Powered by FlippingBook