De Oud-Rotterdammer - De krant voor de 50-plusser
Dinsdag 4 augustus 2015
pagina 7
Ik heb met veel genoegen ongeveer
25 jaar bij de Rivierpolitie gewerkt
en ben nu meer dan zestien jaar
met pensioen. Van 1974 tot 1978
heb ik bij de afdeling Havenonge-
vallen gewerkt en had, samen met
nog een collega, de verantwoor-
delijkheid voor het afhandelen
van zware ongevallen, meestal
dodelijke aanvaringen en drijvende
stoffelijk overschotten. In die tijd
gebeurde er nogal veel in de haven
en wij hadden er een dagtaak aan al
die zaken goed te onderzoeken.
De grotere politievaartuigen, wij
hadden er destijds vier, en drie
kleine vaartuigen, waren uitgerust
met een zogenaamde ‘lijkenbun’ en
een demontabele takelinstallatie.
Wanneer ergens in de havens of
op de rivier een drijvend stoffelijk
overschot werd gesignaleerd, dan
ging het dichtstbijzijnde politie-
vaartuig daar naartoe en werd door
de bemanning alvast de ‘lijkenbun’
en takelinstallatie bedrijfsklaar
gemaakt. De ‘lijkenbun’ was van
metaal en had uitklapbare voor-,
zij- en achterkanten, terwijl de bo-
demplaat voorzien was van gaten.
Demonstratie
Ter plaatse werd de ‘lijkenbun’
te water gelaten en het stoffelijk
overschot werd met een haak in de
bun getrokken, waarna de bun op
het achterdek van het politievaar-
tuig werd gezet. Het water in de
bun was dan al weggevloeid door
de gaten in de bodem. Deze manier
van het bergen van stoffelijk over-
schotten was uniek. Wij hebben
dikwijls demonstraties gegeven aan
buitenlandse politiekorpsen. Ook
werd deze manier toegepast als een
stoffelijk overschot door ons uit het
water gedregd werd.
Indien het stoffelijk overschot
‘vers’ was, wat meestal bij het
dreggen het geval was, werd het
naar ons bureau aan de Parkha-
ven gebracht, waar het verdere
onderzoek plaatsvond. Een ‘vers’
stoffelijk overschot betrof meestal
een ongeval, het uitglijden aan
boord of kade of tijdens het zwem-
men onwel worden. Daar waren
vaak getuigen van en de identiteit
was meestal bekend. Als het een
ongeval in een haven betrof, lukte
het meestal met een dreg het stof-
felijk overschot boven water te
krijgen. Indien het ongeval op de
rivier plaatsvond, lukte dat dikwijls
niet vanwege de stroming en was
het wachten totdat het stoffelijk
overschot ging drijven.
Goetzee
Een drijvend stoffelijk overschot
was meestal ‘langer’ onderweg en
dikwijls al tot ontbinding overge-
gaan. Deze stoffelijk overschot-
ten werden ook naar ons bureau
gebracht, maar niet naar onze
lijkenkamer. Ze werden recht-
streeks vanaf ons vlot door begra-
fenisondernemer Goetzee naar de
Algemene Begraafplaats Crooswijk
gebracht, alwaar ook een mortua-
rium was. Het onderzoek werd daar
ter plaatse door ons gedaan. Een
stoffelijk overschot kwam boven
drijven doordat de gassen in het
lichaam zich zodanig ontwikkeld
hadden dat er voldoende opwaartse
druk ontstond. In de zomer duurde
dat ongeveer zeven tot negen
dagen. Als het erg drukkend weer
was, met onweer, ging het soms
veel sneller, bijvoorbeeld drie
dagen. In de winter duurde het veel
langer: vier tot zes weken. Als een
stoffelijk overschot naar ‘boven’
kwam, steeg het eerst rechtstandig
op, als een dobber, om na een korte
tijd voor-, dan wel achterover te
vallen. Een vrouwelijk stoffelijk
overschot viel in de meeste geval-
len achterover op de rug, een man-
nelijk voorover. Dit heeft te maken
met de anatomie van het lichaam.
Het door de ‘documentendame’
geziene stoffelijk overschot in onze
lijkenkamer zal dus een ‘vers’ stof-
felijk overschot zijn geweest, dat,
in afwachting van de gemeentelijke
lijkschouwer, die meestal binnen
één uur ter plaatse was, nog in de
‘lijkenbun’, en geen ijzeren mand,
op de grond van de lijkenkamer
was geplaatst. Onze lijkenkamer
was voorzien van vier koelcel-
len, laden, waarin de stoffelijk
overschotten na de lijkschouwing
tijdelijk werden opgeborgen. Ook
was de lijkenkamer voorzien van
een sectietafel waar het stoffelijk
overschot op werd geplaatst en
waarop het onderzoek door de
gemeentelijke lijkschouwer en ons
werd gedaan.
Dr. Zeldenrust
Omdat onze lijkenkamer volledig
was uitgerust om daarin secties op
stoffelijk overschotten te houden,
werden daar in die tijd regelmatig
secties verricht. Dit geschiedde
veelal door de destijds bekende
patholoog-anatoom dr.Jan Zelden-
rust. Dr. Zeldenrust kwam graag
naar de Rivierpolitie, het was daar
intiem en hij had ronduit een hekel
aan de grote ziekenhuizen, waar
meestal teveel pottenkijkers zijn
secties wilden bijwonen. Daarom
schroomde hij niet een stoffelijk
overschot van een ziekenhuis te
laten overbrengen naar ons mortu-
arium om daar sectie te doen. Hij
werkte daar met zijn vaste assis-
tent, die wij oneerbiedig de slager
noemden: hij deed voornamelijk
het ruwe werk. Eén van ons nam de
notulen voor het sectieverslag voor
zijn rekening. Drie man hij vond
meer dan genoeg. Soms ontkwam
hij er niet aan meer mensen toe te
laten in de lijkenkamer. Denk dan
aan rechercheurs, die de sectie op
een verdacht overlijden wilden
bijwonen. Dikwijls was de sfeer
gespannen, al dan niet veroorzaakt
door grapjes van de stijf van de
zenuwen staande collega’s.
Geïrriteerd
Aan één sectie heb ik bijzondere
herinneringen. De sectie werd
bijgewoond door een jonge marine-
arts, die dolgraag een sectie wilde
bijwonen. Zoals altijd zat ik aan
een tafeltje de opmerkingen van dr.
Jan Zeldenrust op te schrijven. Ik
zag dat de marine-arts wel van heel
dichtbij het snijden van dr. Zel-
denrust in het stoffelijk overschot
wilde kijken. Hij zat bijna met zijn
neus er bovenop. Ik denk dat dr.
Zeldenrust zeer geïrriteerd raakte,
want bij de opmerking dat hij, naar
ik meen, de galblaas ging open-
snijden, spoot de inhoud plotseling
rechtstreeks in het gezicht van
de jonge marine-arts. Hoewel dr.
Zeldenrust zich verontschuldigde,
speelde er een klein glimlachje om
zijn lippen. Het zij gezegd, hulde
voor de jonge marine-arts, hij deed
of zijn neus bloedde, spoelde zijn
gezicht en bril schoon en woonde
onverstoorbaar de sectie bij, maar
hield nu met meer eerbied afstand.
Door de goede samenwerking
met dr. Jan Zeldenrust en ons
team ontstond er een band wat ten
goede kwam bij de identificatie van
stoffelijk overschotten, waarbij hij
ons dikwijls te hulp schoot, vooral
bij het maken van gebitsstatussen,
die wij weer konden gebruiken bij
navraag bij tandartsen.
Robert Diederik
Luguber kijkje in lijkenkamer
Ik wil reageren op het ver-
haal in de vorige uitgave
van De Oud-Rotterdammer
over de schrikreactie van
‘documentendame’ Jannie
van Middelkoop (javamid@
online.nl), toen zij begin
1970 een blik wierp in de
lijkenkamer of het mortu-
arium van de Rivierpolitie,
tegenwoordig zeehaven-
politie genoemd, aan de
Parkhaven.
De rivierpolitie bergt een drenkeling in de Schie
Dr.Jan Zeldenrust met minister van justitie Job de Ruiter in 1978, foto Wikipedia
Marmer in De Doelen
Naar aanleiding van het
artikel over ‘Het marmer van
de Doelen’ van 31 maart wil
ik graag reageren over wat er
geschreven staat.
Over de vraag in het stukje over
de Doelen “Wie deed dat vroeger
eigenlijk?” kan ik u het volgende
laten weten. In de jaren 70 en 80 was
er nog niet zoveel onderhoud aan het
marmer nodig daar het nog vrij nieuw
was, en er alleen het hoognodige werd
gedaan aan reparaties als er wat kapot
ging. Vanaf begin jaren 90 werd er on-
der de zeer vakkundige en bezielende
leiding van de heer Bram Ruitenbeek
een steenhouwerij gezocht die de
werkzaamheden in de Doelen op vak-
kundige wijze konden uitvoeren. Het
werd de bekende Rotterdanse steen-
houwerij v.d. Wel natuursteen (sinds
1896) en ondergetekende heeft als
werknemer dan ook zo’n 20 jaar veel
in de Doelen werkzaamheden mogen
uitvoeren, waarbij tijdens de grote
vernieuwing van de luchtkanalen in
2007 ook groot onderhoud is gedaan
aan het marmer door heel de Doelen.
Wij hebben als steenhouwers veel ver-
nieuwd, zowel aan de binnen- als aan
de buitenkant van het pand (gevelpla-
ten, kolommen, vloeren, buffetten),
alsmede grote en kleine reparaties.
Waarom men verbaasd was over de
messing verankering, weet ik niet. Het
werd in die tijd overal toegepast en de
Doelen zit er vol mee. De zoon van de
man die dit mede heeft aangebracht, is
nog in bezit van de originele tekenin-
gen van de verankering, en heeft voor
ons ook vele platen aan de buitenkant
vernieuwd.
Hiermee geef ik een opsomming van
de werkzaamheden, zoals deze in
het (verleden) zijn gedaan. Met het
vervroegd pensioen van Bram Ruiten-
beek was ook het onderhoud van de
Doelen op een goed niveau gekomen
en werden de werkzaamheden minder.
Dat er steeds weer vernieuwingen en
aanpassingen nodig zijn, zal altijd
wel blijven. Ook ik ben inmiddels
met vervroegd pensioen en dus niet
meer in beeld. Ik vond dat er enige
aanvulling op het artikel nodig was
en duidelijkheid over “Wie deed dat
vroeger eigenlijk.”
Chiel van der Most
Chiel van der Most verrichtte onderhoud aan
het marmer van De Doelen