De Oud Rotterdammer Week 48 - page 17

arbeiderswoning in Bloemhof in
Rotterdam-Zuid werd mijn vaders’
fiets bijna elke dag over de trap, door
de woonkamer en keuken veilig op de
veranda gestald. Maar in het begin van
de oorlog namen de Duitse bezetters
na de radio’s ook fietsen in beslag.
Vader had geen zin zijn kostbare
bezittingen in te leveren en borg ze,
gedeeltelijk gedemonteerd, op onder
allerlei oude spullen op de vliering.
Bij de bevrijding heeft hij ze weer
tevoorschijn gehaald.
In de kost
Mijn eerste fiets was een georgani-
seerd (lees: gestolen) exemplaar. Dat
zit zo. Eind 1944 ben ik als 17-jarige
met ongeveer 52.000 andere mannen
tijdens de grote razzia opgepakt en
gedeporteerd naar Duitsland. En na
vele omzwervingen met nog 150
anderen als dwangarbeider in Leeste,
een dorp in de buurt van Bremen, te
werk gesteld. Details over het verblijf
bespaar ik ik u, maar een voorval aan
het eind van dat verblijf is het vertel-
len waard. Ons dagelijks werk bestond
uit het repareren en vernieuwen van
spoorbanen die de geallieerden hadden
vernield. De Duitse voorman lag in de
kost bij een familie Brockmann, een
keuterboertje, buiten het dorp. Omdat
brandstof ook voor Duitse burgers
schaars was, mocht ik de familie
dagelijks na werktijd een zak hout
van oude verzaagde bielzen bezorgen.
Sjouwend op mijn rug en een half uur-
tje lopen. Toen de oude op waren, heb
ik, op gevaar af gesnapt te worden,
nieuwe bielzen verzaagd.
Welkome aanvulling
Als dank kreeg ik bij die familie altijd
te eten. Voedsel dat duidelijk beter
was en een welkome aanvulling op
de zuurkool- en steckrubensoep in het
Lager. Zij hadden met dat ontheemde
jochie te doen. En zo ontstond een
vriendschap. Zij hebben mij zelfs na
de bevrijding, ondanks dat hun mooie
huis door oorlogshandelingen deels
was uitgebrand, nog weken opgeno-
men om aan te sterken.
Nadat het dorp in april 1945 na hevige
gevechten was bevrijd, ben ik samen
met een ander achtergebleven raz-
ziaslachtoffer, ene Koos, in door nazi’s
verlaten huizen naar iets bruikbaars
gaan snuffelen. We waren dan wel be-
vrijd, maar we liepen er, qua kleding
en schoeisel, nog bij als landlopers.
In een van die verlaten huizen hebben
we ons eerst te goed gedaan aan kip
uit weckflessen. Al tijden niet meer
geproefd, heerlijk!
Niet kieskeurig
In een linnenkast heb ik zowaar
kleding gescoord (lees: gestolen). Wel
waren de lange xxl onderbroek en
dito hemd aan de grote kant. Maar ja,
kieskeurig kon je toen niet zijn. Voeg
daarbij een te grote half versleten
pantalon en een overhemd en ik was
compleet, zij het niet helemaal op
maat, gekleed en de koning te rijk. Ik
had weer ondergoed aan. Hoewel we
nog geen idee hadden hoe we naar
huis moesten komen, organiseerden
we ook nog twee herenfietsen met
normale luchtbanden.
Hoewel de familie Brockman alle
begrip had voor mijn armetierige
bestaan, waren ze niet erg enthousiast
toen ik met al die georganiseerde spul-
len bij hen aankwam. Want het was
natuurlijk gewoon gestolen van hun
Duitse dorpsgenoten. Mensen die zij
later, als ik was vertrokken, misschien
weer onder ogen moesten komen.
Maar in oorlogstijd, wanneer overle-
ven dagelijks centraal staat, ligt verval
van de thuis meegenomen normen en
waarden dagelijks op de loer.
Terugtocht
In mei 1945 begonnen we per fiets de
terugtocht naar huis. Door en langs
verwoeste dorpen bereikten we na 100
kilometer Osnabrück en meldden ons
bij de repatriëringsautoriteiten. Als we
gebruik wilden maken van verder ver-
voer naar huis moesten we de fietsen
wel achterlaten. Dat deden we maar.
Gestolen goed gedijt niet...
Dit verhaal vertelde ik jaren geleden
in een openingsspeech van een reünie
van oude collega’s. Tot mijn verwon-
dering kreeg ik na afloop een daverend
applaus. Toen werd mij weer eens dui-
delijk dat het stelen van fietsen door
de Duitsers tijdens de bezetting bij
onze generatie nog heel gevoelig ligt.
M.A. Zuijdweg
Applaus voor een fietsendief
In mijn vooroorlogse kinder-
jaren, ik ben geboren in 1927,
was het bezit van een fiets
iets dat bijna onbereikbaar
was. Alleen mijn ouders had-
den er een. In die tijd kon je
wel een fiets huren, per uur
of een gedeelte daarvan.
Maar dat kostte centjes en
die waren in ons grote gezin
met een werkloze vader maar
spaarzaam aanwezig.
Wonend op de eerste etage van een
De Oud-Rotterdammer - De krant voor de 50-plusser
Dinsdag 29 november 2016
pagina 17
Verzameldepot van fietsen tijdens de Bezetting
De jaren gingen voorbij. Ik verhuisde
naar Friesland met mijn vrouw en
kreeg een betrekking bij Philips in
Drachten. Na zes jaar Drachten werd
ik overgeplaatst naar een piepjonge
Philipsfabriek in de stad Groningen.
Na een jaar ging de hele productie van
handmixers, inclusief veel medewer-
kers naar Hoogeveen. Gelukkig mocht
ik in Groningen blijven. Ik had be-
zwaar gemaakt opnieuw te verhuizen.
Sleepje
Nu kwam uit Drachten de totale
ontwikkelafdeling van het strijkijzer
naar Groningen en Groningen werd
nu een strijkijzerfabriek. Ik werd
meegenomen naar de nieuwe afdeling
en voorgesteld aan de mensen uit
Drachten. Een van hen was een al wat
oudere heer en mijn begeleider zei:
“Mijnheer Van Uffelen, dit is Leo de
Wolf, ook een Rotterdammer.” Mijn-
heer Van Uffelen schoof zijn bril naar
zijn voorhoofd, keek mij doordringend
aan en vroeg: “Ben jij een echte Rot-
terdammer?” Ik beantwoordde zijn
vraag positief. Daarop vroeg mijnheer
Van Uffelen: “Weet jij dan wat een
sleepie is?” Mijn antwoord was van-
zelfsprekend: “Een zeemansdrol aan
een touwtje.”
Winnaar
Daarop pakte hij mijn arm, stak
deze omhoog als een winnaar in de
boksring en riep hard over de afdeling:
“Dit is een échte Rotterdammer.” Toen
ik ‘s avonds thuis kwam, vertelde ik
deze belevenis aan mijn vrouw en de
toen nog kleine kinderen. Jaren later,
mijn beide dochters woonden in Bols-
ward, ontmoette mijn jongste dochter
een mijnheer die beweerde Rotterdam-
mer te zijn.
Op Zuid
Op de vraag van mijn dochter wat een
sleepie is, reageerde hij een weinig
geschokt. Hij verwachtte van een
jongedame niet zo’n vraag. Maar hij
wist het juiste antwoord. Ze hebben
er samen nog hartelijk om kunnen la-
chen. Tientallen jaren later ontmoette
mijn dochter in het dorp een nieuwe
bewoner, die ook zei Rotterdammer
te zijn. Op het antwoord van mijn
dochter dat haar beide ouders ook uit
Rotterdam kwamen, reageerde hij wat
ongeïnteresseerd. Op zijn vraag waar
ze dan gewoond hadden, antwoordde
mijn dochter: “Op Zuid.”
Korte metten
Dat was in zijn ogen helemaal niets.
De echte Rotterdammers woonden
aan de rechter Maasoever. In de stad.
Daarop vroeg mijn dochter aan hem:
“Als u dan zo’n echte Rotterdammer
bent, weet u vast wel wat een sleepie
is.” Hij wist het niet. O, wat erg, hij
wist het niet. Mijn dochter maakte
korte metten met hem. “Dan bent u
geen echte Rotterdammer.” Nu werd
hij nieuwsgierig. Wat was dan het
antwoord? Mijn dochter zei het hem
niet. Zo hoort het ook. Alleen echte
Rotterdammers weten wat een sleepie
is.
Belangrijke bijdrage
De heer Van Uffelen was een uitste-
kende fijnbankwerker en buitenge-
woon innemend. Hij maakte werkende
modellen van eventueel in productie
te nemen apparaten. Aan veel kleine
huishoudelijke Philips-apparaten die
wereldwijd te koop zijn aangeboden
heeft hij een belangrijke bijdrage
geleverd.
L.A. de Wolf
0599-750621
Een zeemansdrol aan een touwtje
Als klein kind woonde ik in de
Carnissebuurt op Charlois. Op
zuid dus. Linker Maasoever.
Wanneer ik de vraag gesteld
kreeg: “Weet jij wel wat een
sleepie is?”, kan ik mij niet
meer herinneren. Wat mijn
antwoord was op deze vraag
weet ik ook niet meer. Het
was echter een fout ant-
woord. Het juiste antwoord
moest zijn: “Een zeemansdrol
aan een touwtje.”
Pleinweg,Carnissebuurt
1...,7,8,9,10,11,12,13,14,15,16 18,19,20,21,22,23,24,25,26,27,...28
Powered by FlippingBook