De Oud Rotterdammer Week 18 - page 3

heerlijk gegeten en gedronken. Je ziet;
dat is het eerste waar je aan denkt.
Daarna heerlijk om de kachel gezeten.
‘s Middags krootjes met piepers en
vlees gegeten met een zalige jus, nou
fijn hoor. Op zondag hoef je hier niet
bij de boeren te komen, dus wij zitten
fijn op ons gemak. Op het moment is
het bij drieën en ik zit mijn voeten te
verzorgen. Het lijken wel olifantspo-
ten. Ze zijn flink kapot en we zullen
er maar het beste van hopen. Ik zit
gelijk hout te drogen, want ze stoken
hier de bossen op. Vanavond liedjes
gezongen, gebakken piepers gegeten
en toen naar bed.
Maandag 29 januari 1945
Eerst met Gerrit de boer op geweest,
maar niets hoor. Een half roggebrood
hebben we gekregen en toen weer naar
Ger. Gegeten en toen weer op reis. Dat
was huilen met Ger en Gerrit, ellendig
hoor! Gerrit heeft ons nog een eind op
weg gebracht. We hebben toen bij een
boer nog wat geruild. Zoals we bij Ger
ontvangen zijn, zullen we niet gauw
vergeten.
We kwamen bij een weg, nou, nou,
heuvel op, heuvel af en niet van die
hele kleintjes. Om de 100 meter von-
den we een bruine boon en die hebben
we natuurlijk opgeraapt. We hebben
in een grote villa (de blauwe vogel)
twee kopjes echte thee gekregen en
toen maar weer verder. Deze weg was
met recht de weg van de verschrik-
king. Ik was zo blij dat we er af waren,
want we waren doodmoe van het
duwen en trekken door de sneeuw.
We kwamen bij een wacht van de
groene politie. We hadden nog een
kaas aan de kinderwagen hangen en
dat vonden ze leuk. Ze vonden het erg
dat we voor wat eten zo ver van huis
moesten, maar als zij er niet geweest
waren hadden we dat niet hoeven te
doen. Er kwam een hoge aan en het
kwam zo te praat. Hij wilde niet eens
voor een ring ruilen met 2 pond boter.
Ik zeg: “Doe er een stuk brood bij.”
“Goed”, zegt hij en komt met twee
broden aan en geen boter. Goochem
hé? Ik zeg: “Dat is geen boter.” “Nee”,
zegt hij. Hij dacht zeker dat ik gek
was, enfin hij ging weer weg en kwam
terug met niets en kwaad! Hij verstond
goed Hollands zei hij en ik zeg: “Dat
heb ik in de gaten.” Gelukkig kreeg
ik mijn ring terug. Die pestmof had
natuurlijk geen boter, hoe bestaat het,
hé? Het was in die bedrijven al donker
geworden en wij konden daar niet
blijven slapen. Daar hadden wij niet
van terug, dus wij weer verder en om
het uur weer een boerderij opgezocht.
Eindelijk kwamen we bij een boer
waar we mochten slapen. We kregen
nog een paar boterhammen en koffie.
Dinsdag 30 januari 1945
We hebben heerlijk geslapen in een
bed en kregen weer brood en twee
borden dikke pap. We klapten haast.
De boerin wilde ons 14 dagen houden,
maar dat ging natuurlijk niet. Toen wij
weggingen begon me dat mens toch
te huilen. We wisten niet wat er was
en ze wilde het ook niet zeggen. Wij
weer verder, het is noodweer en een
sneeuwstorm. Zoiets zie je bij ons niet
hoor en tot je enkels in de kou. Brrr,
en wij weer de boer op, maar er is hier
niets te verhandelen. Wij maar weer
verder en net voorbij Epe kwam er een
auto aan (een mof). Er zat een fietser
voor ons en wij stonden stil langs de
kant van de weg; dat deden we steeds
als er een auto aankwam. Ineens slipte
die auto en die mof maar draaien aan
het stuur en ineens komt hij recht op
ons af. Dien sprong tot haar middel in
een greppel met sneeuw, maar ik kon
niet weg, want ik had het touw van de
kinderwagen om mijn middel, maar
ging toch rennen met de wagen achter
mij aan. Het hielp niet, want ik kreeg
de kinderwagen en de auto op mijn
lijf. Ik had een vreselijke pijn in mijn
rechterheup en alles lag uit de kinder-
wagen in de sneeuw. De kinderwagen
was kapot en die moffen scholden de
fietser uit (ze hadden een stok om de
hond te slaan) en zeiden dat het zijn
schuld was. Ze keken hun auto na en
lieten ons in de sneeuw liggen. Wat
een menslievendheid hé? Wij zaten
er maar mooi mee, de kinderwagen
kon niet meer rijden en ik niet lopen.
Er kwam een boerenkar aan die ons
tot Vaasen bracht. Daar hebben wij
de kinderwagen laten maken. Eerst
wilden ze het niet doen, maar toen
wij vertelden wat die moffen gedaan
hadden, deden ze het wel. We gingen
verder, maar het ging niet, voetje voor
voetje en toen kwam er een auto van
de landmacht aan en die nam ons mee
tot Apeldoorn. Daar zijn we naar het
politiebureau gegaan voor een bewijs
voor onderdak. In een kleedkamer
van een voetbalvereniging hebben we
toen geslapen. Roberto Velocitas 1882
heette dat. Het was een hele grote
beweging en waren met z’n elven. Ne-
gen manen en wij tweeën. We kregen
pap en thee en hebben mijn voeten
helemaal verbonden. Naar bed met zes
dekens, fijn hoor. Ik was blij dat ik lag,
want ik was dol van de pijn.
Wordt vervolgd
Dagboek van een lijdensweg
Vervolg van pagina 1
Maar wij hadden succes, want we
konden weer wat ruilen. Bij de een
brood met melk en bij de ander brood
en koffie gekregen zoveel we lustten.
Waar we al dat eten lieten, was mij
nog steeds een raadsel. Waren wij zo
verhongerd? Dat moet wel. Mientje
vond ons maar rare tantes. Daarna
naar bed en zalig geslapen.
Zondag 28 januari 1945
Om negen uur opgestaan en weer
CCtje
c
foto burosolo.nl
C
ox
C
olumn
Ik moet dus die tiende mei 1940 in
de wieg gelegen hebben, daar op de
Bree. Mijn moeder vertelde dat ze die
morgen mijn broertje van vier riep,
“Kom kijken, allemaal ballonnnetjes!”,
en dat waren dus de Duitse parachu-
tisten die landden op Waalhaven. Zuid
was al gauw bezet, maar ze kwamen de
bruggen niet over, hetgeen leidde tot
het “vergissingsbombardement”. Een
tragische vergissing.
Van nul tot vijf heb ik hem dus meege-
maakt, en ik herinner mij er nog heel
veel van. Ik weet bijvoorbeeld nog heel
goed dat ik in de kinderstoel voor het
raam zat, ik zal een jaar of twee, drie
zijn geweest, en dat de Moffen zin-
gend, want zingen konden ze, voorbij
marcheerden, het gasmaskertrommeltje
danste op hun Germaanse konten. Ze
zongen:
“Hailie, hailo, haila, hailie, hailo, hala,
Hailie, hailo, haila, ha ha ha ha ha ha
ha…”
Als mijn vader een goeie bui had, riep
hij wel eens met luider stemme door
het huis: “Ienemienemaniemo!” een
kreet waarvan ik de herkomst niet
ken. Die twee dingen verbond ik dus
met elkaar en volgens de overlevering
zong ik, heen een weer wiegend in de
kinderstoel “Ie mie ma mo we ma…”
Bent u daar nog?
Die Wehrmachtjongens waren over
het algemeen niet onvriendelijk tegen
ons kinderen. Ze waren gelegerd in de
school naast ons. Op een dag zat ik op
de stoep voor de deur een Moffenliedje
te zingen toen er een messbediende
langs kwam met een blad koek in zijn
handen. Als beloning kreeg ik van hem
een stuk koek, en dat heb ik smakelijk
opgegeten. Inderdaad, ik ben eigenlijk
fout geweest in de oorlog.
Op een dag werd er in de straat gescho-
ten. Mijn vader liep naar het raam en
schoof dat open om te kijken wat er
gebeurde. Een “Landwacht”, in zwarte
uniformen gehulde Nederlandse figu-
ren, gewapend met een jachtgeweer,
riep: “Ramen dicht!” Mijn vader, met
donderende stem: “Ramen dicht? Ra-
men open!!!” En de landwacht droop
af, het waren niet van die helden.
Op het schoolplein lag er op een dag
een enorme berg briketten. Mijn broer
bleef met een wagentje, verscholen
achter de sigarenzaak van Siempie
Wander staan, en als de schildwacht
even niet keek rende ik naar de berg en
pikte een briket. Dat ging een aantal
malen goed. Zo hadden we weer wat
te stoken.
De grote razzia van november 1944.
De gevorderde mannen, in enorme
rijen bij ons langs lopend op weg naar
het stadion, begeleid door Moffen met
houten knuppels.
In de hongerwinter toverde mijn vader
altijd wat te eten op tafel. Op een
dag maakte hij “aardappeltaart”. Het
smaakte verrukkelijk. Nog jaren heb ik
bij mijn vader gezeurd dat ie dat nog
eens zou maken. En dan zei ie altijd
dat ik dat niet meer zou lusten. Het
waren louter schillen. Later hadden we
natuurlijk de suikerbietenstroop.
En toen kwam die heerlijke bevrijding.
We waren naar de Groene Hilledijk
gelopen en daar zag ik voor het eerst
een jeep! De ruiten ingooien bij de
NSB-ers. De Moffenmeiden die uit hun
huizen werden gehaald en kaal gescho-
ren. Dat vonden mijn ouders wreed en
onbeschaafd en daar mochten wij niet
naar gaan kijken. De straatfeestjes, de
kaakjes met reuzel.
Albert de Booij zong:
“Trees heeft een Canadees, Oh wat is
dat meisje in haar sas…” , waarna we
stiekem het tussenstukje zongen: “…zit
er nog haar op?”
Ik zal nooit, al was ik pas vijf, dat za-
lige gevoel van “bevrijd zijn” vergeten.
Dat is een van de redenen dat ik altijd
zal gaan stemmen.
De oorlog
Ja, die oorlog. Hoe ouder je wordt hoe dichterbij het lijkt, en van
de andere kant bekeken, hoe ongelofelijker het lijkt dat het alle-
maal heeft plaats gevonden. Toen ie uitbrak was ik twee maan-
den. Op de hoes van mijn eerste plaatje stond: “Cox werd geboren
in maart 1940 te Rotterdam, de stad die twee maanden later zo’n
gruwelijk oorlogslot beschoren was”, waardoor het ‘n beetje leek
alsof dat mijn schuld was.
De Oud-Rotterdammer - De krant voor de 50-plusser
Dinsdag 2 mei 2017
pagina 3
Eén van de schriften van het dagboek
1,2 4,5,6,7,8,9,10,11,12,13,...24
Powered by FlippingBook