De Oud Rotterdammer Week 22 - page 3

De Polderstraat leek in mijn optiek een
soort speeltuin: veel kinderen, buur-
vrouwen die voor de deur of vanuit het
raam toezicht hielden, iedereen kende
elkaar. Een vertrouwde omgeving voor
een kind. En 1947 had een heel warme
zomer, dus het buitenleven bloeide.
De straat was in die tijd nog van de
kinderen, doordat er praktisch geen
verkeer reed, geen auto’s langs de
stoep, zodat je heerlijk spelletjes op de
middenstraat kon doen, zoals dieffie-
met-verlos, bussietrap, voetballen,
knikkeren, tollen, hoepelen. Wel zagen
we soms de vuilniswagen van de
gemeente, die de houten vuilnisbakken
kwam legen. Een trieste herinnering
is me bijgebleven toen zo’n wagen
een kindje doodreed door achteruit te
rijden op de kruising van de Polder-
straat en de Zuidpolderstraat. Ik meen
in 1946.
In de Hildegardisstraat kwamen we te
wonen aan de schaduwkant, er waren
weinig kinderen en de omstandighe-
den waardoor we verhuisden hielpen
ook niet mee. Nee, een traumatische
ervaring, die ik nu nog steeds zo
beleef.
Zure bom
En nu waar dit stukje eigenlijk over
gaat. Tegenwoordig hebben we de
supermarkt of een winkelcentrum,
toentertijd werd alles nog aan huis
gebracht. Dus zag je bakkers, melk-
boeren, de olieman, de schillenboer en
de scharensliep met de hand hun kar
door de straten slepen. En dat bleek
voor ons kleine jongens een gat in de
markt zijn. Want wat wil het geval?
Van de Gordelweg naar de Straatweg
ging een brug het Kanaal over. Een
lange oplopende helling, die voor de
voornoemde bezorgers een behoor-
lijk probleem opleverde. Op een
dag stelde een vriendje voor te gaan
‘holdouwen’. Daar kon je geld mee
verdienen. Door de neringdoenden te
helpen de hol op te komen met hun
zware karren. Daar was ik gelijk voor
te porren, want centjes kregen we van
thuis niet; het was een arme tijd, zo
vlak na de oorlog. Dus togen we op de
woensdagmiddag naar de Gordelweg
en vroegen of we mochten helpen.
Soms waren ze daar dankbaar voor en
gaven ze ons één of twee centen, soms
maar een halve cent, die bestond toen
nog. Zo bracht een middagje wel eens
5 cent of, met veel geluk 10 cent op.
Dan kochten we meestal een zure bom
bij de zuurkraam die daar stond.
Afdruipen
Maar het ging ook wel eens anders:
dan kwam je boven aan de hol en
kreeg je niks. Dachten ze zeker dat
we het uit liefdadigheid of medelijden
hadden gedaan! Eén keer hielpen we
een kar met grote ladders douwen.
Van glazenwassers of zo. Bovenaan
de hol dachten we wat te scoren, maar
de twee mannen besteedden geen
aandacht aan ons en lieten ons gewoon
lopen. We durfden ook niets te vragen
en liepen daarom hoopvol helemaal
mee naar beneden de Straatweg op.
Maar onderaan kwam er ook geen
blijk van dankbaarheid en deden ze
net of ze gek waren. Waren ze ook,
vonden we, maar ja, wat moet je als
kleine jongen? Afdruipen dus.
Ik vertelde het verhaal thuis, toen er
visite was. Maar niemand voelde met
ons mee! Wel moesten ze hartelijk
lachen toen ze over het holdouwen
hoorden. Het heeft jaren geduurd
voordat ik begreep waarom ze zo’n lol
hadden!
Cor Willemse
‘Holdouwen’ voor een ‘hallefie’
In de zomer van 1947 verhuis-
den we, mijn moeder en ik,
van Zuid naar Noord. Van de
zonnige kant van de Polder-
straat, tegenover het bewaar-
schooltje (dat er nog steeds
staat), naar de schaduwkant
van de Hildegardisstraat. Weg
van mijn vriendjes, ooms en
tantes en neefjes, naar een
straat waar ik niemand ken-
de. Afscheid ook van juffrouw
Schippers uit de tweede klas.
CCtje
c
foto burosolo.nl
C
ox
C
olumn
Ik heb het al eens eerder geschreven, je
hoort wel eens mensen zeggen: “Ach,
Carmiggelt, dat leest toch niemand
meer”, en dan voeg ik daar altijd aan
toe: “Ja, en dat zegt meer over deze tijd
dan over Carmiggelt.” Hij wordt op de
achterflap van genoemd boek “de Ne-
derlandse Tsjechow” genoemd en daar
ben ik het van harte mee eens.
Ik heb de man zelf maar een paar
schaarse keren ontmoet. Hij was dan
altijd allerhartelijkst, een vrij lange
gestalte met een merkwaardige mo-
toriek. Een aantal malen heb ik hem
schriftelijk om toestemming gevraagd
een gedicht van hem op muziek te laten
zetten ten einde het te zingen, en die
kreeg ik altijd. Bijvoorbeeld het gedicht
“Later”:
Later gaan we naast elkaar
Wand’len op de Overtoom,
Drinken zoete melk met room,
strijken door ons grijze haar.
Zie je ons daar samen lopen?
Naast elkaar- zo diep bedaard.
Jij, een lieve, oude taart.
Ik, nog kras- dat is te hopen…
Maar al worden we ook wrakken,
Al dat vreselijke snoeven
Zal tenminste niet meer hoeven.
Gaar of muf- we zijn gebakken.
En dan volgen nog zes coupletten,
en nu ik zelf op jaren begin te raken,
begrijp ik alles pas ten volle: dat je
ouder wordend de dingen meer gaat
relativeren en je je niet meer zo nodig
hoeft te bewijzen.
In een ander gedicht schrijft hij over
een dichter die over zichzelf fantaseert:
“Hij zag zich al gedundrukt door Van
Oorschot”, u weet wel, de beroemde
uitgeverij van de Russische Biblio-
theek. Vandaar dat deze bundel zo
heet, prachtig gedundrukt uitgegeven.
Honderd juweeltjes, stuk voor stuk. Ik
geef u een paar beginzinnen:
“Het was John Barrymore die eens zei:
“Een vrouw kan drie dingen maken uit
niets: een slaatje, een hoed en ruzie.”
“Om zijn voordrachtsavond te kun-
nen houden in dat schoolgebouw had
de declamator een gros kleine houten
vouwstoeltjes gehuurd, die een kwartier
voor aanvang als een kudde eigenzinnige
bokjes bijeengedreven stonden.”
“Roze anjers had ik meegebracht toen ik
even aanwipte bij Ella, om de vriend-
schap niet al te lang aan het lot over te
laten.”
“De meisjes achter de paktafels van de
grote winkels zijn, als je ze goed bekijkt,
de hoepelleeftijd nog maar net te boven.”
“Op tien mei mogen we weer eens terug-
denken aan die stralende voorjaarsoch-
tend, toen ze eindelijk kwamen.”
“De stank van de chemische fabriek
drong gematigd door in het privékantoor
van de directeur, maar de bloemen op zijn
bureau vonden dat al erg genoeg en lieten
de kopjes hangen.”
Deze is mijn favoriet:
“Te Brussel zat ik in een lang, zakelijk
café, dat geheel gevuld was met textiel-
handelaren, die minachtend aan elkaars
lapjes voelden.”
Carmiggelt
Hoewel er zeker twintig boekjes van hem in mijn kast staan, heb
ik het toch maar gekocht. Ik was bij Snoek op de Meent en kon
het niet weerstaan, het boekje ‘Carmiggelt. Gedundrukt. Ontmoet
de meester in 100 schitterende verhalen.’
De Oud-Rotterdammer - De krant voor de 50-plusser
Dinsdag 30 mei 2017
pagina 3
Handkarren waren vroeger een vertrouwd beeld in de straat
1,2 4,5,6,7,8,9,10,11,12,13,...24
Powered by FlippingBook