De Oud Rotterdammer Week 52 - page 3

Na demobilisatie was er ook voor
oud-Indiëgangers werk genoeg in een
grotendeels verwoeste stad en haven.
Het opbouwvirus waarde overal rond.
Dus werd ik na recommandatie en
sollicitatie als ongeschoold jeugdig
kraanmachinist bij de Gemeentelijke
Handelsinrichtingen aangenomen. Het
bedrijf was een onderdeel van het Ge-
meentelijk Havenbedrijf Rotterdam,
waarvan de directie in het Poortge-
bouw zetelde. De werkplaatsen met
het kantoor waren sterk verouderd en
bevonden zich op het Handelsterrein
dat in Zuid lag tussen de Binnen- en
Spoorweghaven. Het bedrijf beheerde
en verhuurde havenkranen, kades en
loodsen aan stuwadoors en kleine
havenondernemers verspreid over het
Rotterdamse havengebied. Vanaf de
eerste dag leerde ik bij oudere ervaren
kraanmachinisten het bedienen van
diverse types kranen, te beginnen op
een kraan met een vaste arm. Maar
zeker zo belangrijk als broekie, was
het leren van de zeden en gewoontes
in het harde havenwerk. Onderhouds-
personeel en kraanmachinisten die
rondom het Handelsterrein werkten,
konden in de middagpauze gebruik
maken van een bij de werkplaats
behorend schaftlokaal. De inrich-
ting van het schaftlokaal was sober,
houten interieur zonder verwarming.
Daar kon het personeel gezamenlijk
hun meegebrachte boterhammen met
koude thee wegspoelen. Jaren later
werd het schaftlokaal verruild voor
een moderne kantine met betere moge-
lijkheden voor lunchpauzes.
Religieuze warmte
Al vanaf de eerste dag werd ik door
leden van de oude vooroorlogse
garde benaderd om lid te worden van
een vakbond. Het bleek dat vrijwel
iedereen was georganiseerd. Een
goede zaak. Zo kon ik kiezen voor een
Christelijke, Katholieke of moderne
vakbond. Als de verbintenis eenmaal
was aangegaan, werd je gepolst actief
deel te nemen aan het vakbondswerk.
Toen voelde ik mij daar nog veel te
jong voor. Later zat ik wel in diverse
commissies. In die eerste periode ver-
wonderde ik me vooral over het vol-
gende. De sterk verouderde werkplaats
werd in de winter verwarmd door
twee grote kolenkachels. Rondom
die kachels werden voor werktijd en
in schafttijden door het personeel de
dagelijkse beslommeringen doorge-
nomen. Ik was met stomheid geslagen
toen ik ontdekte dat er een christelijke
en een katholieke kachel in gebruik
was. Die kachels werden ook omringd
door diegenen die zich aan deze blijk-
baar speciaal verspreide religieuze
warmte wilden laven. Dit heel oude
gebruik veroorzaakte dat er voor het
modern georganiseerde personeel geen
kachel beschikbaar was. Zover was
men toen nog niet geëmancipeerd.
Verschil moest er wezen nietwaar.
Vlak na de oorlog was er nóg een
vreemde gewoonte. Op vrijdagen
na werktijd moest je als jongeling,
wachtend in de rij bij het uitbetalen
van de weeklonen, een lid van de
oudere garde altijd voor laten gaan.
Deze twee niet meer te handhaven
gewoontes zijn door toedoen van de
toenmalige jonkies snel teniet gedaan.
Maar dat er sprake was van religieuze
warmte, is mij altijd bij gebleven.
M. Zuijdweg
0180-512088
Een christelijke en een katholieke kachel
Eind 1949 kwam ik na 26 maanden uit militaire dienst als
dienstplichtig marinier 1e klasse. Mooie tijd gehad, discipline,
goede ligging en voeding, goed traktement. Buiten het dood-
schieten en op allerlei andere manieren doden van tegenstan-
ders had ik geen andere kwaliteit geleerd. Mijn kansarme situ-
atie en de oorlog, met op het laatst deportatie en dwangarbeid
naar Duitsland, waren daar voor een groot deel schuldig aan.
Toen waren andere kwaliteiten van belang. Overleven was toen
mijn beroep geworden.
CCtje
c
foto burosolo.nl
C
ox
C
olumn
Wat heb je toch een fijn vak als dat is
dat je de mensen aan het lachen mag
maken. Zo’n bulderende zaal twee uur
lang voor je, er bestaat niets heerlijkers
op de wereld. En dat je het Rotterdam-
gevoel eens flink mag oppompen met
al die prachtige Valkhoffliedjes, ‘Ik zie
de haven al’, ‘Diep in mijn hart’, ‘Japie
de portier’ en ga zo maar door. En al
die verrukkelijke collega’s die kwamen
zingen. Loes Luca, Lee Towers, Jenny
Arean, Jacques Herb, Ron Brandsteder,
Martin van Waardenberg, Tony Neef,
Velthuis en Kemper en nog veel, veel
meer. En dat deden ze voor Joke en
mij. Dat beschouw ik als een enorm
compliment waar ik reuze trots op ben.
Op het eind van de voorstelling had
onze schrijver Dick van den Heuvel
een mooie afsluiting bedacht. Die ging
ongeveer zo: “Een lach maakt je on-
grijpbaar, dan kan niemand je iets ma-
ken. Vanavond hadden wij een zaal vol
mensen, en die hebben allemaal wel ‘n
probleem, met de kinderen, geldzorgen,
misschien moet iemand wel zijn huis
uit, maar vanavond hebben ze gelachen
en waren die problemen er niet…”
Daar kwam inderdaad een bevrijdend
applaus op.
Want er valt bijzonder weinig te lachen
in deze rare tijd, waar in een aantal
landen regelrechte malloten aan de top
zitten. Denk aan Netanyahu, of nog er-
ger aan Erdogan (Daarvoor staan onze
Rotterdamse Turken vlaggenzwaai-
end op onze brug, nee, dat zijn echte
Nederlanders geworden dat kon je zo
zien). En wat te denken van misschien
wel de grootste oen van allemaal, die
Trump met zijn getwitter. Hoe is het
mogelijk dat deze Jan Doedel president
van de VS is geworden?
Wij hebben het Zwartepietgedoe weer
achter de rug. De anti-figuren waren
nog een keer extra naar Dokkum
gereisd, begeleid door zes bussen
ME, twee sleepwagens en een tiental
motorrijders. Kosten tussen de drie en
vijf ton. Een politie-topman had het lef
om op te merken dat dat toch wel een
beetje veel geld was en dat ze eigenlijk
wel iets beters te doen hadden en die
werd bijna gekielhaald: het betrof hier
een grondrecht! Een van de actievoer-
ders vond dat het allemaal leek op het
naar de universiteit begeleiden van
zwarte studenten in de zestiger jaren
in de Zuidelijke Staten van de VS(!)
Waarom zegt zo’n interviewer niet
“Meneer, u lult uit uw nek!”
Omdat we te maken hebben met een
generatie van politiek correcte softies.
Ik kreeg van iemand een bijzonder
aardig soortement pamflet toegestuurd,
van het Internet gehaald, van ene Pla-
neetman. Ik citeer er uit:
“Dat wij, van vóór 1978, nog leven!
Het is een wonder! Wij zaten in auto’s
zonder veiligheidsstoeltjes, gordel,
airbag of kreukelzone. Boven aan de
trap was geen traphekje; wie te ver
ging donderde gewoon naar beneden.
Poorten en deuren gingen gewoon dicht
en als je er met je vingers tussen zat
waren ze weg. We gingen ‘s morgens
weg van huis en we kwamen terug als
de straatverlichting aanging. Niemand
die in de tussentijd wist waar we
waren. Er waren nog geen mobieltjes.
Een tik tegen kop of een schop onder
je kont was normaal. Als kind moest je
gewoon goed luisteren!”
Zo nog een heleboel voorbeelden, erg
geestig, en dan besluit de scribent:
“Onze generatie heeft veel mensen
voortgebracht die problemen kunnen
oplossen, innovatief bezig zijn, risico
durven nemen en instaan voor de
gevolgen.”
Ik vond het grappig om te lezen. En
nou niet meteen beginnen te steigeren,
maar er de HUMOR van inzien.
Gelach
Wanneer u dit leest hebben wij de laatste Oasebar gespeeld. Na
al die uitverkochte weken in het Oude Luxor hadden wij dit najaar
nog een staartje in de Doelen, hetgeen op zich een gok was want
dat is een concertzaal, waar in al die vijftig jaar nog nooit een
‘toneelstukje’ was gespeeld en waar twee keer zoveel mensen
in kunnen. Maar de toeloop was weer geweldig. Ik zit hier niet
mezelf te strelen maar voornamelijk het publiek dat geweest is en
ik hoop dat u er bij was.
De Oud-Rotterdammer - De krant voor de 50-plusser
Woensdag 27 december 2017
pagina 3
Handen warmen aan de kolenkachel
Vorige keer is helaas het slotgedeelte
van de column van Gerard Cox weg-
gevallen. Daarom deze keer nogmaals
de column ‘Gelach’, maar nu volledig.
Excuses voor deze misser!
1,2 4,5,6,7,8,9,10,11,12,13,...24
Powered by FlippingBook