Skip to main content
Green Button

Ingezoomd

vrijdag 5 dec 2025

‘Patat? Wat lul je nou, man. Hoe kommie d’r bij’

Eind jaren zestig werkte ik in een zetterij in het Groothandelsgebouw. Soms, halverwege de middag kon een van de collega’s zomaar ineens opmerken: ‘Ik heb trek in een patatje.’ Wanneer […]
(Foto: Stadsarchief/ Fototechnische Dienst, 1965)

Eind jaren zestig werkte ik in een zetterij in het Groothandelsgebouw. Soms, halverwege de middag kon een van de collega’s zomaar ineens opmerken: ‘Ik heb trek in een patatje.’ Wanneer hij in zo’n geval bijval kreeg van anderen kwamen de hongerige collega’s één voor één naar mij toe om hun bestelling door te geven en enig muntgeld te overhandigen; want wie dat dan ging halen was voor niemand een vraag.

Ik kreeg overigens meer dan voldoende geld voor de bestelling, zodat ik over middelen beschikte om mijzelf op een nasibal of een frikandel te trakteren. De collega’s hadden voor deze versnaperingen woorden die je niet gebruikte in het cafetaria bij de bestelling, maar je moest wel weten wat het betekende. Wanneer er bijvoorbeeld een ongestelde berenlul met apensperma werd besteld moest je dat vertalen naar een frikandel met tomatenketchup en mayonaise. Een hondenlul met diarrée was een kroket met mosterd.

Verboden

Het was door de directie verboden om onder werktijd voedingsmiddelen uit het cafetaria te halen, maar in de zetterij werd dat verbod genegeerd. De zetterij lag ietwat geïsoleerd van de andere afdelingen en had een eigen buitendeur. Er kon dus makkelijk iemand tussenuit knijpen om de verboden boodschappen te halen.

In de straat, onderweg naar het cafetaria, moest je langs het grote kantoor waar meneer Weeda en zijn staf zaten, en langs het kantoortje van meneer Klomp. Dat laatste kantoor daar kon je gerust langs lopen want Klomp hoorde of zag nooit iets. Maar bij het kantoor van Weeda moest je gebukt onder het raam lopen; daar kon je beter niet gezien worden. Lichtelijk bevreesd kroop ik daar dan voorbij, want ik wilde natuurlijk niet gesnapt worden.

Daarbij was de terugweg altijd riskanter dan de heenweg: als je met een zak vol geurige snacks iemand tegenkwam was het wel duidelijk waar je geweest was. Soms vroeg ik mij af wat voor sancties erop stonden als je werd betrapt. In mijn volstrekte onnozelheid dacht ik dan aan het inhouden van een substantieel gedeelte van het loon, of iets dergelijks.

Geen enkel gezag

Iedere medewerker in de zetterij beschikte over een lade waar de etenswaren in werden gedaan en staande bij het open laatje werden de snacks opgegeten. In geval van pech kwam meneer de Ruiter, de chef van de productieafdeling binnen. Maar die zag je altijd op tijd aankomen. De laatjes klapten dan dicht en zodra hij binnenkwam was iedereen hard aan het werk.

‘D’r wordt hier toch geen patat gegeten, hè?’ Meneer de Ruiter was een grote man, met een niet erg snugger gezicht. Als hij lachte zag je een brede rij donkerbruine tanden. Ondanks zijn functie en zijn forse verschijning had hij geen enkel gezag.

‘Patat…? wat lul je nou man, hoe kommie d’r bij.’ De ruimte was vergeven van de frituurolielucht, maar de collega’s keken hem vijandig aan.

‘Ik ruik het duidelijk, hier wordt patat gevreten.’

‘Zeg, de Ruiter’ zei Dirk de Jonge rustig, ‘dr is hier geen patat, we zijn aan het werk. Dus als je nou niks anders hebt, rot dan maar gewoon op.’

Bij deze boodschap droop hij af, na nog even wat te friemelen aan een paar orderzakken.

Dirk keek met afgezakte bril en een sardonische glimlach om zich heen.

‘D’r heeft toch niemand patat hè? Ik heb tenminste alleen kroketten, bitterballen en een frikandel gezien.’ Nee, niemand had patat.

Piet Almekinders

piet.almekinders@gmail.com

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *