De nostalgische krant over Rotterdam
Dinsdag 12 december 2023, jaargang 19. Nr.25

Lieve Gerard
Al van jongs af aan ben jij in mijn leven geweest. In de jaren tachtig speelde een voetbalteam, vol veteranen van Feyenoord, Sparta en Excelsior, partijtjes tijdens speciale gelegenheden. Mijn vader, ooit een noeste verdediger van Excelsior 1, was een van de spelers. Jij grapte dat je óók hoog had gevoetbald, namelijk in de Alpen en op de Euromast. En dus mocht jij als gezellige gangmaker meespelen.
Mijn vader was dol op jou. Hij was misschien wel jouw grootste fan. Bij elke show zat mijn pa met z’n neus vooraan. Hij rolde letterlijk over het tapijt om jouw Rotterdamse humor. Mijn pa was verkoopleider bij borrelnoten-merk Duyvis. En in het theater, gierend van pret, kreeg hij een geniale ingeving. Wat als Gerard Cox nou eens, in knotsgekke reclames, de Duyvis-nootjes op de kaart zou zetten? De rest is geschiedenis. Jij kroop in de rol van overenthousiaste notenverkoper en beleefde, in een knalrood pak en met je haar in de brilcrème, de meest hilarische avonturen. ‘Dááág, ik ben van de Duyvis. En nou hoort ik dat hier een fuif is…’
De ene keer stapte je, met een zak borrelnoten in je knuisten, bij een gabberfeest binnen. Je zag al die geschoren koppen en riep vrolijk: ‘Zozo, het is wel een kale boel hier!’ Waarna de woeste menigte jou vastbond en een scheerapparaat over je gladde kapsel haalde. ‘Heren. Heren. We kennûh toch wel gabbers blijven?!”
In een andere reclame sprong je aan boord van een schip dat aan het zinken was. Het water kwam van alle kanten en de matrozen waren in totale paniek. ‘Dááág, ik ben van de Duyvis. En nou hoort ik dat hier een nootgevalletje is. Komt het de heren gelegen dat ik even eerste hulp bij lekkere trek verleen?’
Maar mijn absolute favoriet is toch wel dat jij met een tijgermuts op je kruin bij een groep jagers naar binnen sjokte om ze de nieuwste tijgernootjes te laten proeven. ‘Dááág, ik ben van de notenpoot.’ De jagers waren er niet van gediend en richtten dreigend hun geweer op jou, de drammerige verkoper. Waarop jij vrolijk uitriep: ‘Heren. Heren. Het tijgernootje is wel een beschermd nootje, hè?!’
Uiteindelijk eindigde je, naast een geschoten leeuw en een beer, óók als vloerkleed. ‘Heren. Ik moet nu toch echt effe bellen met de Duyvis. Want misschien dat er ergens anders nog een fuif is…’
Mede door deze reclames werd jij, lieve Geer, later ook míjn favoriete komiek. Dus toen ik ging trouwen, vroeg ik jou om te komen zingen. Je deed dat met genoegen. Maar wel op je eigen manier. Direct na het ja-woord pakte je de microfoon, keek mijn kersverse vrouw aan en zong uit volle borst: ‘Die laaienlichter waar je nu mee gaat. Dat is tuig van de richel. Dat is gajes van de straat.’ Ik stond bij mijn schoonfamilie met 3-0 achter. Maar ik heb in mijn broek gepiest van het lachen.
Meer dan eens mocht ik jouw verjaardag vieren op de boot van meneer Van ’t Wout. Ik heb ervan genoten. Met als hoogtepunt jouw anekdote over ‘Truc 11’. In de jaren zestig en zeventig zeken Feyenoord-fans op weg naar De Kuip massaal tegen een muur vlakbij jouw huis. Je gaf er dan eentje een forse schouderduw, vertelde je. Zodat de hele rij, met hun snikkel in de hand, één voor één omlazerden. Je raadt het al: ook toen pieste ik in mijn broek van pret.
Lieve Geer, dank voor je heerlijke humor. Ik weet zeker dat jij, samen met onze lieve Joke Bruijs, boven gezellig aan een korenwijntje zit. We gaan jullie missen…
Sander de Kramer
